Mijn column van 31 januari in het Reformatorisch Dagblad
Het beeld van het engelachtige kind zit diep in onze cultuur verankerd. Hoe cynischer onze maatschappij wordt over allerlei voorheen aanzienlijke figuren als politici, rechters en wetenschappers, des te meer staat het kind daarmee in contrast als onschuldig en beschermwaardig. Het kind moet dan ook alle ruimte krijgen om zich in vrijheid te ontplooien, en specifieke ‘kinderrechten’ worden hoe langer hoe belangrijker gevonden. Geen groter misdaad dan een kind in zijn ontwikkeling schaden.
Er zitten allerlei positieve kanten aan deze benadering van het kind. Ouders die gaan scheiden, wordt het belang van het kind met des te meer nadruk op het hart gebonden, bijvoorbeeld. Maar er is ook een andere kant: de uitoefening van gezag over het kind komt snel in een kwaad daglicht te staan. Hindert het een kind niet in de vrije ontwikkeling als ouders het twee keer op een zondag dwingen mee te gaan naar de kerk?
De vooronderstelling bij deze benadering is dat een mens die zich in vrijheid, zo veel mogelijk vrij van externe invloeden, kan ontwikkelen, daarmee de best denkbare ontwikkeling doormaakt. Eigenlijk is dat pelagianisme in een nieuwe jas: de mens is van nature goed.
Theologisch wordt dit pelagianisme in gereformeerde kringen afgewezen. Terecht, want het denkt te groot van de mens en te klein van God.
Maar wat theologisch wordt afgewezen, lijkt pedagogisch vrij spel te hebben. Ook op reformatorische scholen kun je de visie tegenkomen dat elk kind zijn eigen kwaliteiten moet kunnen ontplooien. Daarom moet onderwijs aansluiten bij het kind dat zijn eigen kenniswereld construeert. Dat klinkt mooi, maar hoe verhoudt het één zich tot het ander? Je krijgt de indruk dat ergens tussen enerzijds de dagopening met allerlei gereformeerde noties van zonde en genade (hopelijk!), en anderszijds het eigenlijke onderwijs het mensbeeld geregeld kantelt.
Misschien is die paradoxale situatie wel goed verklaarbaar. In sommigen preken wordt de mens negatiever afgeschilderd dan reformatorisch verantwoord. Wij zijn onbekwaam tot zaligmakend goed, maar daar volgt direct: tenzij we door Gods Geest wedergeboren worden. Het is dus niet hopeloos met die tot het kwade geneigde mens; alleen ligt de grond van de hoop in Gods genade en niet onze kwaliteiten. Waar die genade echter als welhaast onbereikbaar wordt voorgesteld, zijn er maar twee opties. Of kinderen zijn zo slecht dat er niets goeds te verwachten valt voor je onderwijs (maar dat houdt niemand vol), óf je haalt ergens anders iets positiefs over de mens vandaan. Hier zullen we meer vanuit Gods genade en de rechtvaardiging van de goddeloze moeten leren denken. Dan hebben we geen pedagogisch pelagianisme nodig.
Boeiende column! Wel de vraag in hoeverre in gereformeerde kringen de interpretatie van “onbekwaam tot enig goed” (Catechismus Zondag 3, vraag 8) als “onbekwaam tot zaligmakend goed” breed wordt onderschreven.
Overigens van harte eens met de genoemde remedie: leren denken vanuit Gods genade en rechtvaardiging van de goddeloze.
Prikkelend verhaal!
Zou er in de reformatorische kerken geen onderscheid te maken zijn (paralel met de visie op doop&verbond) tussen hen die benadrukken ‘de kinderen in het opgroeien hiervan diepgaander te onderwijzen’ (desnoods met een zekere dwang) en zij die redeneren vanuit de ‘inlijving in het verbond’ (dat God het zelf is die onze kinderen een aparte positie heeft gegeven)?
Ha Arnold,
Interessante column! Onderwijs is natuurlijk helemaal ‘mijn ding’ nu, dus ik kan het niet laten even te reageren :-). Ik herken de paradox die je beschrijft. Ik vond een zeer evenwichtige, wijze en doorleefde visie hierop bij Charlotte Mason, een onderwijskundige uit de vorige eeuw (tijdgenoot en landgenoot van G.K. Chesterton). Vanuit die evenwichtige visie op het kind heeft zij een ‘philosophy of education’ uitgewerkt. Zeer het lezen waard (maar het zijn wel 6 dikke delen). Hier vindt je een samenvatting van haar 20 uitgangspunten: http://amblesideonline.org/CM/20Principles.html. De inhoudsopgave van haar boeken kun je hier bekijken (al haar werk is daar online te lezen): http://amblesideonline.org/CM/toc.html. Lees bijvoorbeeld maar eens uit ‘Volume 1’ part I en part III. In ‘Volume 6’ is haar visie het meest uitgewerkt (bijv. chapter 3 ‘The good and evil nature of a child’, of chapter 5 ‘The sacredness of personality’). Honderd jaar geleden geschreven, maar nog steeds zeer actueel (de mensheid leert niet zo snel…).
Dit is wat mij betreft écht christelijk onderwijs (en dat is meer dan bijbellezen aan het begin van de dag). Ben benieuwd wat je van haar visie vindt.
Groetjes, Martine
Dag Martine,
Wat aardig om zo van je te lezen! Het heeft even geduurd voor ik antwoordde, maar hier ben ik dan. Charlotte Mason – ziet er interessant uit. Ik hik wel een beetje aan tegen de nadruk op ‘Law’ en op wat er van nature allemaal al aangeboren is bij kinderen (Law-abiding bijvoorbeeld). Mijn ervaring in de theologie is dat wat men ‘natuurlijk’ noemt, meestal de dingen zijn die voor het eigen systeem axiomatisch en onontbeerlijk zijn, maar die zich niet laten bewijzen. Zo wordt het ‘natuurlijke’ nog wel eens tot een black box. Inhoudelijk lijkt me de nadruk op wet en orde (als ik het begrijp, heb enkel de secties gelezen die je aanwees) typisch conservatief (met een Victoriaanse trek, klopt dat?), een mooi tegenwicht tegen de losse Nederlandse opvoedingsstijl. Verder staat me de breedte van de opvoeding bijzonder aan.
Hartelijke groet,
Arnold