Mijn column in het RD van vandaag.
Iedereen lijkt tegenwoordig een ‘passie’ te hebben, of er anders naarstig naar te zoeken. ‘Passie’ is hard op weg om het meest gebruikte modewoord in voorstelrondjes te worden. ‘Mijn passie is’ – en dan komt het. Wat volgt is kennelijk iets waar je met hart en ziel bij betrokken bent. Echte passie-mensen laten soms ook net wat meer valse lucht meeklinken, zodat het nog meer doorleefd klinkt.
Het gaat er niet zozeer om wat je passie is (je werk, je gezin, of tuinieren, desnoods), als je er maar één hebt. Daarbij gaat het om je drive, de innerlijke motivatie, dat je doet wat je écht wilt. Je passie is het doel van je authentieke leven, en die zelfverwerkelijking is nu eenmaal de heilige graal van de postmoderne queeste. De commercie vaart er wel bij met producten die ofwel met passie bereid zijn, ofwel helpen om je passie uit te drukken.
De filosoof Coen Simon wees er onlangs op, hoe ‘passie’ de ouderwetse ‘hobby’ heeft vervangen, en dat dit verre van onschuldig is: waar een hobby een vaak nutteloos maar leuk tijdverdrijf betekent (ontspanning dus), gaat het bij passie om de ultieme zelfverwerkelijking. Dan ben je dus nog ingespannen aan het streven. Als tuinieren je hobby is, ontspant het. Maar is het je passie, dan dient de tuin je authentieke zelfverwerkelijking. Ga er maar aan staan. Simon vermoedt dan ook een samenhang tussen passie en burn-out.
Ook in de kerk is de passie aan een opmars bezig. Mensen hebben een passie voor Jezus, voor de armen of voor het bereiken van bepaalde bevolkingsgroepen. Minder vaak hoor je van een passie voor het kerkverband of voor het schoonmaken van de kerkelijke toiletten. Dat lijkt nogal wiedes. Maar die aandacht voor passie verraadt misschien wel dat geloof en kerk vooral onze zelfverwerkelijking moeten dienen. Al snel kan de ‘passie’ de ego’s groter maken en de bereidheid tot zelfverloochening kleiner. Kijk eens hoe het kan botsen tussen voluit gepassioneerde mensen die in elkaars vaarwater komen, juist in de kerk.
Laten we eerst eens terug gaan naar de oorspronkelijke betekenis van ‘passie’: lijden, ondergaan. Gehoorzaam volhouden dus, ook als je zelfverwerkelijking er niet direct mee gediend is. De passie van Johannes de Doper: Hij moet groeien, ik moet minder worden. Een passie voor vrede stichten, omdat er al zo veel ruziemakers zijn. Liefst gedragen door de overtuiging dat niet mijn passie het gaat maken (wie zou daar niet opgebrand van raken?) – maar dat de genadige God werkt in deze wereld. Zo’n passie is meer dan welkom. Gods compassie gaat immers vóór mijn passie.