Bert Loonstra over meedenken met Paulus (5, slot)
Van oud-premier Ruud Lubbers is bekend dat hij zich graag met de dossiers van vakministers bemoeide, en dat hij dat inleidde met de woorden: ‘Mag ik even met je meedenken?’ Zó’n dominante manier van meedenken bedoelt Bert Loonstra in zijn boek uiteraard niet.
Naspreken werkt niet
Loonstra benadrukt dat eenvoudigweg naspreken van Paulus in een andere context feitelijk betekent dat je iets anders zegt. Bijvoorbeeld: de maatschappelijke positie van vrouwen in Paulus’ dagen verschilde enorm van die in onze tijd, terwijl Paulus’ voorschriften wel klinken tegen de achtergrond van die heel bepaalde context. We moeten ons, zo parafraseer ik Loonstra, niet blindstaren op wat Paulus letterlijk zegt, maar luisteren naar wat hij bedoelt. Daarvoor hebben we het grotere kader van de liefde nodig, want gedragsregels staan voor Paulus nooit op zichzelf. Vanuit dat kader van liefde kunnen concrete voorschriften wel onder kritiek worden gesteld, als ze momenteel de vrijheid in Christus bedreigen.
Loonstra beseft dat hij hiermee de schijn tegen heeft; het lijkt mogelijk alsof hij mee zou waaien met alle culturele winden. Dat is echter nadrukkelijk niet wat hij wil. Het is ook niet fair om iemand die de culturele afstand wil meewegen, te verwijten dat hij ontrouw zou zijn aan de Bijbel: niemand neemt namelijk de Bijbel helemaal ‘letterlijk’, alleen zijn we aan sommige interpretaties gewend en aan andere niet. Het is een niet te onderschatten probleem dat de traditionele leeswijze van de Schrift door velen als vanzelfsprekend wordt aangenomen. Vaak wordt een beroep gedaan op het ‘letterlijk’ of ‘eenvoudig’ nemen van de Schrift. Je leest de Schrift ‘gewoon’ zoals die zich aandient en je houdt je aan die betekenis. Het probleem is dat dit helemaal nog niet zo eenvoudig is, en dat wat mensen de ‘letterlijke’ betekenis noemen, vaak een andere term is voor een traditionele interpretatie van een Bijbeltekst. Het opnemen voor de ‘letterlijke betekenis’ klinkt misschien heel Bijbels, maar is meestal behoorlijk traditionalistisch.
Een voorbeeld kan dit verhelderen: Paulus’ voorschrift dat de vrouw moet zwijgen in de gemeente (1 Kor. 14:34) lijkt evident. We moeten alleen nog maar gehoorzamen aan wat hij zegt. Maar nu een ander voorbeeld. ‘Groet elkaar met een heilige kus’ is een apostolisch voorschrift dat maar liefst vijf keer in het Nieuwe Testament voorkomt.[1] Het voorschrift is evident. Toch wordt het niet in praktijk gebracht (en dit blog is geen pleidooi voor het tegendeel), maar wordt er vaak gezegd dat het hier gaat om de hartelijke liefde tot elkaar in de gemeente. Weg letterlijkheid dus. Een derde voorbeeld kan helpen om te laten zien hoe verschillende groepen christenen verschillende keuzes maken ten aanzien van teksten. In 1 Korinthe 11:5 schrijft Paulus voor dat iedere vrouw die bidt of profeteert, dat met bedekt hoofd moet doen. In reformatorische kerken wordt deze tekst zo uitgelegd dat vrouwen het hoofd tijdens de kerkdienst moeten bedekken; in andere kringen wordt benadrukt dat er kennelijk profeterende vrouwen waren en dat vrouwen dus in ambtelijke taken mogen dienen. Het gaat me hier niet om de inhoud van de discussie, maar om het Bijbelgebruik, waarbij bepaalde aspecten naar voren worden gehaald en andere naar achteren worden geduwd.
Naspreken kan niet zomaar
Op dit punt heeft Loonstra wat mij betreft gelijk: ‘gewoon’ naspreken wat Paulus zei, is niet aan de orde. Toch zie ik dat wel iets anders dan Loonstra. Volgens mij is ‘naspreken’, in de zin van ‘letterlijk’ doen wat Paulus zegt, onmogelijk – althans: het is onmogelijk om dat compleet te doen. We leven namelijk in onze eigen context. Als je exact hetzelfde zou zeggen als Paulus, doe je toch iets anders dan Paulus doet. Op dit punt ga ik dus nog verder dan Loonstra, omdat hij nog wel de mogelijkheid openhoudt dat mensen en kerken Paulus naspreken, bijvoorbeeld door een traditionele rolverdeling van mannen en vrouwen te baseren op teksten van Paulus. Maar ook die traditionele positie wordt gedreven door een hermeneutiek waarin keuzes worden gemaakt ten opzichte van Paulus. Anders gezegd: copy–paste is geen optie (althans niet voor alle nieuwtestamentische voorschriften).
Meedenken of navolgen
Meedenken met en navolgen van Paulus kan volgens Loonstra inhouden ‘dat je uit naam van het bevrijdende evangelie concrete voorschriften ter zijde legt’ (107). De vraag is of wij de ‘geschreven regels’, de ‘gedragsregels’ (108) die Paulus voorschrijft kunnen verbinden aan het evangelie en kunnen uitleggen als als uiting van het evangelie. Zo geformuleerd, loopt deze hermeneutiek het gevaar om het huidige levensgevoel te laten fungeren als een filter voor wat vanuit de Bijbel nog acceptabel is en wat niet meer – een liberale optie. Dat wil Loonstra evident niet. Hij sluit de deur naar zo’n liberale omgang af met de notie ‘liefde’, die als criterium functioneert. Het is echter de vraag of die liefde dit gewicht kan dragen, ook al omdat die liefde door Loonstra (met de begrippen ‘Geest’ en ‘evangelie’) in scherpe tegenstelling wordt geplaatst met de wet.
Kan het anders? Ik denk het wel, als we letter en Geest niet zo scherp tegenover elkaar zetten als Loonstra doet, en als het niet onze hermeneutische opgave wordt om voorschriften aan het evangelie te verbinden, maar we nauwkeurig luisteren naar de manier waarop Paulus het evangelie en de wet meegeeft aan zijn lezers. Dat heeft ermee te maken dat we telkens opnieuw moeten leren wat het evangelie is. Anders gezegd: de christelijke liefde is geen rustend gegeven, maar ontvangen we telkens opnieuw als een geheimvol geschenk. Een kritisch begrip van liefde is dus nodig.
Als we nauwkeurig luisteren naar wat Paulus en de andere apostelen zeggen, dan krijgen we oog voor de beweging in de Bijbeltekst, waarin het evangelie tot klinken komt. Dat is wat anders dan een wat technische afweging van culturele verschillen, of het inzetten van een liefdecriterium / de ervaring van de gemeente om geboden in of juist uit te schakelen. Het begint bij de overtuiging dat ook bij gedragsregels die in eerste instantie vervreemding of irritatie oproepen, we met de Schrift te maken hebben, waarvan Jezus Christus het midden is en waarin ons het evangelie wordt verkondigd. Liever dan concrete geboden uit te schakelen, zou ik dus luisteren tot je het evangelie er in hoort.
Ik laat het hier bij een korte aanduiding. In mijn boek Lezen en laten lezen ontwikkel ik deze gedachten verder en geef ik ook voorbeelden van hoe gelovig omgaan met de Schrift volgens mij vorm zou kunnen krijgen. Een tekst die op het eerste (moderne) gezicht vrouwonvriendelijk is (‘vrouwen, wees uw eigen mannen onderdanig’, 1 Petrus 3:1–7), blijkt bij nadere beschouwing vrouwen daar en toen christelijke wijsheid mee te geven, waardoor ze verder konden in een samenleving waarin het eigenlijk ondenkbaar was dat een vrouw een andere godsdienst aanhing dan haar man. De afstand in tijd en cultuur tussen Paulus en ons hoeft geen hindernis te zijn, maar kan juist helpen om het evangelie in de Schrift te (her)ontdekken. Door de kracht van de Geest worden delen van de Schrift niet uitgeschakeld, maar getuigt de hele Schrift van de levende God in Christus.
Conclusie
In deze serie blogs reageerde ik op het boek van Bert Loonstra, Meedenken met Paulus, dat genoeg stof tot nadenken geeft. Uiteindelijk denk ik dat Loonstra een onnodig scherpe tegenstelling maakt tussen letter (het geschrevene, externe) en Geest (het interne, in het hart). Paulus plaatst letter en Geest in een andere verhouding dan Loonstra doet: een comparatieve, geen oppositionele verhouding. De centrale rol die Loonstra toekent aan de liefde, in de ervaring van de gemeente nu, lijkt mij te weinig kritisch. Wel ben ik het met Loonstra eens dat Paulus eenvoudigweg naspreken onvoldoende is, al denk ik anders over wat Loonstra ‘meedenken’ noemt. Loonstra meent dat geboden die we niet in verbinding kunnen brengen met het evangelie, omwille van de vrijheid in Christus ter zijde gelegd kunnen worden. Ik meen dat we, vanuit het evangelie levend en gelovig lezend, oog krijgen voor de beweging die Paulus in teksten voltrekt – en dat we in die beweging van de Geest worden meegenomen.
Het zal duidelijk zijn dat Loonstra’s argumentatie op basis van (1) letter en Geest bij Paulus en (2) de liefde en de ervaring van de gemeente mij niet overtuigd heeft.
En nu?
Praktisch is de vraag nog wel, hoe het nu verder moet met de discussie rondom vrouwelijke ambtsdragers. Bert Loonstra geeft daar in zijn boek een helder antwoord op. Ik heb me kritisch verhouden tot zijn bijdrage en zijn oplossing, maar de vraag is wel welke oplossing ik dan voorstel. Ik laat daarbij kerkelijke contexten en kerkrechtelijke aspecten buiten beschouwing (van kerkrecht heb ik ook weinig verstand). Ik duid hier alleen een denkrichting aan, die (toegegeven) nog onaf en onuitgewerkt is.
- Een uitgesleten uitdrukking onder de theologen stelt dat we in het Nieuwe Testament ‘geen blauwdruk’ vinden van onze ambtelijke structuur. Toch lezen we het Nieuwe Testament wel vaak alsof daar (en daar alleen) glashelder duidelijk wordt hoe de kerk ambtelijk ingericht moet zijn. Daarmee overvragen we het Nieuwe Testament. In zijn tijd heeft Calvijn de gereformeerde ambtsleer op een passende manier vormgegeven voor de vroegmoderne tijd. Zoals Oepke Noordmans zegt, heeft Calvijn met de pion van de ouderling de paus schaakmat gezet. Inmiddels leven we vijfhonderd jaar verder en is er reden om onze hele ambtstheologie nog eens tegen het Bijbelse licht te houden. Weten we eigenlijk nog wel wat een ambtsdrager in Bijbels licht is? Dat lijkt me de eigenlijke crisis van het ambt in onze tijd. Dat gaat veel dieper dan de vraag naar mannelijke en vrouwelijke ambtsdragers.
- In het Nieuwe Testament zijn teksten te vinden die – als je ze leest vanuit onze vraag naar vrouwelijke ambtsdragers – in een gespannen verhouding tot elkaar staan. De apostel die in 1 Korinthe 11 schrijft over biddende en profeterende vrouw, schrijft drie hoofdstukken verder dat de vrouw moet zwijgen in de gemeente. Er is onmiskenbaar sprake van mannelijk leiderschap, onder de apostelen en onder degenen die zij (moeten) aanstellen. Tegelijkertijd functioneren Aquila en Priscilla als duo, is er sprake van Febe als diakones (Rom. 16:1) en geeft Paulus niet alleen voorschriften voor het gedrag van ouderlingen en diakenen, maar ook van weduwen (1 Tim. 5). Alle apostelen (=ooggetuigen van de opstanding) waren mannen, maar de eerste ooggetuigen van de opstanding waren vrouwen. In plaats van het in- of uitschakelen van enkele teksten, is het de kunst (en vooral: de genade) om zo veel mogelijk het volle pond te geven aan het geheel van de Schrift. De vraag is, of er niet langdurig voorbij gezien is aan teksten die ruimte bieden aan vrouwen om te dienen in de kerk, omdat onze blik mede gevormd was door een cultuur waarin mannelijk leiderschap vanzelfsprekend was. Gelukkig hebben de christelijke gereformeerde kerken het rapport ‘De dienst van de vrouw in de kerk’ aangenomen, waarin teksten die ruimte bieden aan vrouwen om te dienen in de kerk, ruimschoots aan bod komen. Anderzijds is het de vraag of we vandaag niet al te verwoed pogingen doen om teksten die het onderscheid tussen mannen en vrouwen benoemen, naar achteren te duwen.
- Een grote uitdaging voor de kerk is de hele verhouding tussen mannen en vrouwen, met daaraan verbonden de vragen naar geslacht, seksualiteit en gender. De maatschappelijke druk neemt op dit punt toe. Velen zijn gestempeld door de waarden van onze tijd. Intussen is het huwelijk van één man en één vrouw een ordenende structuur van de schepping (m.i. de belangrijkste, en misschien wel de enige zogenaamde ‘scheppingsordening’). Dat is onopgeefbaar, en dat zal ook consequenties moeten hebben voor de visie op man-zijn en vrouw-zijn vandaag. Hier zullen we langdurig samen met de Schrift moeten leven om gehoorzaam een weg te vinden.
- Romeinen 16:16; 1 Korinthe 16:20; 2 Korinthe 13:12; 1 Thessalonicenzen 5:26; vgl. 1 Petrus 5:14. ↩