Bert Loonstra over meedenken met Paulus (1)
Inleiding
In een serie van vijf blogs wil ik ingaan op de belangrijke thematiek die op tafel is gelegd door Bert Loonstra in zijn boek Meedenken met Paulus: Letter en Geest in de bezinning op vrouw en ambt. Dat boek is zijn bijdrage aan het voortgaande gesprek over de vrouw in leidinggevende taken in de gemeente. Hijzelf en anderen hebben opgemerkt dat het wel wat stil is gebleven rond dit boek, terwijl het toch in kort bestek heel wat aan de orde stelt, dat ook nog eens actueel en relevant is, met name voor de discussie in en rondom de christelijke gereformeerde kerken (CGK). Ik wil er graag op ingaan. Om dat goed te doen, heb ik wat ruimte nodig. Vandaar niet minder dan vijf blogs in tien dagen – op voorhand een excuus voor de overvloed aan informatie.
De kern van Loonstra’s boek is (volgens mij) dat hij vanuit de tegenoverstelling die Paulus maakt tussen letter en Geest concludeert dat we niet moeten blijven staan bij geschreven regels, maar dat we mogen meedenken met Paulus. Op basis van de prioriteit die Paulus aan de Geest toekent boven de letter moeten we in onze tijd andere accenten zetten dan Paulus zelf zette. We sluiten dan aan bij de grote lijn van waar het Paulus om ging: de liefde. In onze samenleving, waarin gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen de norm is, is Paulus’ gebod van onderwerping aan de man voor vrouwen een ‘vreemde, onbegrijpelijke, externe bepaling […] uit een andere wereld. Ze staat gelijk met de geschreven wet, die letter, waar het evangelie ons van verlost.’ (93).
Enkele kernmomenten uit Loonstra’s betoog licht ik eruit. Zijn betoog draait, als ik het goed zie, om (1) de tegenstelling letter en Geest; (2) de liefde als criterium; (3) meedenken met Paulus als aanbevolen route. Bij alledrie geef ik in dit eerste blog nog iets weer van Loonstra’s gedachten.
Letter en Geest
Het gaat Loonstra om de tegenoverstelling van letter en Geest, die niet ten koste hoeft te gaan van de concreetheid van voorschriften:
Steeds brengt Paulus tot uitdrukking dat de geschreven wet en de externe bepalingen voor de buitenkant niet ons houvast en ons richtsnoer kunnen zijn. Het komt aan op de Geest die inwendig werkt. Dat is de ene kant. De andere kant is dat de apostel nog steeds concrete geboden aan de gelovigen geeft en dat kennelijk niet als een tegenspraak ervaart met zijn nadruk op de vrijheid en de Geest. (89).
Liefde
De liefde is uiteindelijk de sleutel, het criterium waaraan concrete voorschriften te meten zijn:
De ‘letter’ is de geschreven wet die als gevestigde autoriteit zijn macht verloren heeft. Maar wij moeten de afstand die Paulus van de ‘letter’ neemt ook weer niet rigoureus opvatten. Het betekent niet dat hij alle geschreven wetsregels in de ban doet. Bepalingen uit de geschreven wet kunnen een betekenisvolle plaats hebben in het evangelie, omdat ze een concrete invulling geven ana de kernwaarde van het evangelie: Gods bevrijdende liefde. (89).
Meedenken
Vanwege de grote lijn, de liefde, is het niet de bedoeling dat we Paulus gaan ‘na-spreken’ (door ons te beroepen op de uitdrukkelijke teksten uit Paulus’ brieven, de letter), maar dat we met hem meedenken en hem navolgen (door de Geest). Dat houdt dat we ons ‘afvragen of de geschreven regels van Paulus die in zijn eigen tijd aansloten op het leven uit het evangelie, in onze eigen culturele situatie diezelfde functie kunnen vervullen.’ (108, cursivering van mij). Kunnen we ze uitleggen als uiting van de inhoud van het evangelie, van de liefde?
Kerkelijk doel
Loonstra beoogt dat zijn boek zal helpen in de discussie binnen de CGK, zodat er ruimte komt voor vrouwelijke ambtsdragers, al aarzelt Loonstra nog wel voor wat het ambt van predikant betreft. Hij stelt dat zijn benadering ‘beter recht doet aan de integrale boodschap van Paulus dan de insteek bij de afzonderlijke aanwijzingen.’ (118).
Nu speelt er ten aanzien van de vraag om vrouwelijke ambtsdragers momenteel heel wat in de CGK. In mijn blogs zal ik op die specifieke kerkelijke situatie niet direct ingaan. Ik vind er wel wat van, maar die discussie moet vooral langs kerkelijke lijnen gevoerd worden. Er zitten ook allerlei kerkrechtelijke aspecten aan, waar ik eerlijk gezegd wat minder in thuis ben. Wel wil ik graag ingaan op wat ik als de drie kernpunten beschouw van Loonstra’s boek. Op punten zal ik kritisch zijn op Loonstra’s benadering, maar dat gaat niet ten koste van de waardering die ik heb voor de integere, moedige en heldere manier waarop Loonstra zijn argumenten heeft gepresenteerd. Ik proef zijn oprechte zorg dat we van het evangelie iets ouderwets zouden maken; ik merk zijn liefde voor de Schrift, voor de kerken en voor Christus. Ook voor de theologische discussie over letter en Geest, vrouw en ambt, is de liefde het criterium. Ik denk dus graag mee met Loonstra. In dit blog bied ik een eerste aanzet daarvoor.
De wet als uitwendige letter
Zoals uit de titel blijkt, speelt de tegenstelling die Paulus tussen letter en Geest maakt, in Loonstra’s boek een grote rol. Loonstra benadrukt dat Paulus vooral wil zeggen dat we door Christus niet meer onderworpen zijn aan het oordeel van de wet (42v). Toch laat de Christus zich wel door de ‘wet van de Geest die leven brengt’ leiden. Wat het verschil is ‘tussen beide “wetten”?’ (43). Dat werkt Paulus volgens Loonstra uit in teksten waarin hij letter en Geest tegenover elkaar zet, vooral in 2 Korinthe 3.
Loonstra benadrukt dat het bij de letter gaat om het geschreven, en het externe karakter van de wet als letter. ‘Hier staat de op papier geschreven en in steen gegrifte wet, de wet op schrift, tegenover de wet in het hart.’ (45). Paulus’ negatieve uitspraken over de wet richten zich ‘niet zozeer tegen de inhoud en het gehalte van de wet, maar tegen de wet als letter, als externe autoriteit die tegenover de mens komt te staan.’ (47). Loonstra noteert dat Paulus ook wel positief spreekt over de wet, maar dan in evangelisch perspectief. Hij spreekt dan ‘om zo te zeggen, van een getransformeerde wet.’ (51).
Ik betwijfel of Loonstra hier recht doet aan Paulus’ uitspraken over de wet. Hij suggereert alsof Paulus niet letter en Geest, maar wet 1 (de wet van de letter) en wet 2 (de wet van de Geest) tegenover elkaar stelt. Paulus zou nooit van ‘wetten’ spreken, zoals Loonstra wel doet. En spreekt Paulus van een transformatie van de wet, of gaat hem juist om een transformatie van de mens, waardoor die de ene wet gaat houden? Dat zijn geen details. Dit raakt aan heel de waardering van het Oude Testament en aan de relatie kerk en Israël. Is het inderdaad zo, ‘dat Paulus een kritische afstand schept tot de joodse wet’ (56)? Direct erna schrijft Loonstra: ‘Een mens wordt niet gered door het nakomen van de wet, maar buiten de wet om door Jezus Christus.’ (56). Op het eerste gezicht sluit dit naadloos aan bij Romeinen 3:21, ‘Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard’ (mijn cursivering, AH) – maar dit betekent niet dat de verlossing door Jezus Christus niets met de wet te maken had. Paulus vervolgt, nog altijd in Romeinen 3:21, ‘waarvan door de Wet en de Profeten is getuigd.’ Voor de openbaring van Gods gerechtigheid en de verlossing van mensen door Jezus Christus is zijn gehoorzaamheid aan de wet cruciaal. Hij heeft alle gerechtigheid volbracht.
Loonstra maakt een behoorlijk harde knip tussen God, Christus en vooral de Geest enerzijds en de wet anderzijds. Een wat langer citaat:
We signaleren een opmerkelijke overeenkomst tussen God en de wet, Christus en de wet, en de Geest en de wet. Die overeenkomst betreft het onderscheid tussen uiterlijk en innerlijk, geschreven op papier of stenen platen en geschreven in het hart. In de relatie tussen God en de wet geldt: niet het het hebben van de uitwendige besnijdenis en de geschreven wet is van belang, maar de besnijdenis van het hart. In de relatie tussen Christus en de wet geldt: wie zich niet houdt aan alles wat geschreven staat in de wet, is vervloekt. Hij zelf heeft die vervloeking voor ons gedragen. En in de relatie tussen de Geest en de wet geldt: de geschreven letter doodt, maar de Geest maakt levend. Op al deze niveaus brengt Paulus tot uitdrukking dat de geschreven wet en de externe bepalingen voor de buitenkant niet ons houvast en ons richtsnoer kunnen zijn. Het komt aan op de Geest die inwendig werkt. (58v).
Hoe scherp Loonstra de tegenstelling tussen wet en Geest maakt, blijkt in zijn discussie met Calvijn over de exegese van 2 Korinthe 3:6, ‘Hij heeft ons namelijk bekwaam gemaakt om dienaars van het nieuwe verbond te zijn, niet van de letter, maar van de Geest; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.’ (HSV). Calvijn benadrukt dat de wet in het oude verbond zijn strengheid laat gelden, maar dat onder het nieuwe verbond deze werking van de wet dankzij Christus is opgeheven. Calvijn benadrukt de eenheid van het verbond. Loonstra vindt dat Paulus meer zegt dan Calvijn. Het gaat niet alleen om een verschil; het is een tegenstelling (66). De nieuwtestamentische gelovige wordt door de liefde geregeerd, ‘zonder dat de geschreven wet, ook die van de tien geboden, de vrede en de vrijheid verstoort.’ (67). Hier gaat Loonstra zo ver om al wat geschreven is, negatief te waarderen, omdat het van buiten komt.
Wordt zo de wet zelf niet ter zijde gesteld? Loonstra gaat op deze tegenwerping in, door te stellen dat de liefde de vervulling van de wet is, en die liefde wordt door de Geest in onze harten uitgestort. (59). Feitelijk wordt de liefde dus het criterium voor wat nog bindende norm mag zijn. Maar wat is het criterium voor de liefde zelf? Daarop ga ik in een van de volgende blogs in. De twee eerstvolgende gaan over de exegese van 2 Korinthe 3.
Dag broeder
Helder stuk. Ik meen dat Pieter Vroon in zijn boek ‘Letter en geest’ ook stelt dat men niet bij de letter mag blijven steken. Bij Vroon gaat het onder anderen om de homodiscussie naar ik mij herinner. Dit soort discussies hebben vermoedelijk een vast gespreksdiscours en argumentatie. Op de Schrift naar de letter kan men zich niet beroepen dus moet men met een nieuwe insteek komen en de Schrift anders lezen
Het anders lezen van de Schrift is daarom een stokpaardje van de vrijzinnigheid en van bepaalde orthodoxe kringen. De liefde is belangrijker dan het recht. Ethiek wordt zo elastiek en rekt mee met de tijd en zo blijft men bij de tijd, meent men
Duidelijk blijkt de macht van satan. Theologen babbelen over de Schrift en hij knabbelt via hen aan de Schrift.
Augustinus heeft meen ik ook geschreven over Letter en Geest. Daar komt hij met zijn rijke genadeleer. Het tendeert dan meer richting wet en evangelie.
De wet is blijvend. Psalm 1, 19 en 119 spreken lovend over de wet natuurlijk is dat meer dan de zedelijke wet maar beslist niet minder. Door het geloof wordt de zondaar vrijgesproken van de DOEM van de wet maar nooit van het DOEN van de wet. Dat laatste roept natuurlijk spanning op bij de gelovige als de natuurlijke verlangens tegen Gods wet indruisen. Gods genade is dan eens en des te meer nodig en elkaars steun als geloofsgemeenschap. Christen is men niet alleen maar samen met alle heiligen die gestreden hebben tot bloedens toe
Gods zegen in het werk,
Hans Reinders