Bert Loonstra over meedenken met Paulus (2)
Voor de argumentatie van Bert Loonstra is de tegenstelling tussen letter en Geest uit 2 Korinthe 3:6 van cruciaal belang. ‘Letter’ is het gebod in zijn externe, geschreven gestalte; ‘Geest’ is de liefde in het innerlijk – althans, volgens Loonstra. Is dat ook wat 2 Korinthe 3:6 bedoelt? Ik denk het niet.[1]
Paulus, dienaar van het nieuwe verbond
In 2 Korinthe verdedigt Paulus zijn apostelschap. Het is een zaak van dood of leven voor iedereen die het evangelie hoort (2:15v) en daarom is niemand van zichzelf bekwaam tot het apostelschap. De bekwaamheid van Paulus is echter ‘uit God. Hij heeft ons namelijk bekwaam gemaakt om dienaars van het nieuwe verbond te zijn, niet van de letter, maar van de Geest; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.’ (3:5–6).
In hoofdstuk 3 werkt Paulus met de tegenstelling tussen oud en nieuw verbond. Hij contrasteert zijn bediening met die van Mozes. Dat begint niet pas als hij Mozes letterlijk noemt in 3:6, maar Paulus’ spreken over ‘bekwaam (hikanos) zijn’ in 2:16 en 3:5–6 bevat al een hint op de roeping van Mozes, die in Exodus 4:10 (LXX) verklaart dat hij niet ‘bekwaam (hikanos)’ was voor zijn taak. Mozes werd echter bekwaam gemaakt en Paulus betoogt dat hetzelfde voor hem geldt. Zoals Mozes is ook Paulus een dienaar van het verbond. Maar anders dan Mozes staat Paulus’ bediening niet in het teken van de letter, maar van de Geest.
Paulus’ brieven staan vol verwijzingen, impliciet en expliciet, naar het Oude Testament. 2 Korinthe 3 is geen uitzondering op die regel, maar juist een helder voorbeeld ervan. Ook gebruikt Paulus rabbijnse manieren van uitleg. Juist in een vergelijking van zijn eigen apostelschap met Mozes’ bediening mag de lezer verwachten dat het Oude Testament steeds doorklinkt. Daar zullen we bedacht op moeten zijn bij het interpreteren van dit hoofdstuk.
Jeremia en Ezechiël
Onder exegeten is het algemeen geaccepteerd dat Paulus in 2 Korinthe 3 teruggrijpt op enkele passages uit de profetieën van Jeremia en Ezechiel. Die passages zijn cruciaal om te kunnen volgen wat Paulus bedoelt. Als hij spreekt over het ‘nieuwe verbond’ bijvoorbeeld, refereert hij overduidelijk aan Jeremia 31:31–34, de enige plaats in het Oude Testament waar met zoveel woorden over een nieuw verbond gesproken wordt:
Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE. Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naast en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken.
In deze passage gaat het ook over het ‘schrijven in het hart’: de wet wordt door God in het innerlijk van het volk gegeven. In deze tekst is geen sprake van een andere of nieuwe wet, maar van een nieuw en ander effect van de wet: het volk zal namelijk nu wél gaan gehoorzamen en de levende God kennen. Eerder ontbrak het namelijk aan die gehoorzaamheid.
Er zijn nog twee teksten waar Paulus kennelijk mee werkt in het begin van 2 Korinthe 3. Als hij in vers 3 een tegenstelling maakt tussen enerzijds inkt en stenen tafelen en anderzijds de geest en tafelen van vlees (harten), klinkt op de achtergrond Ezechiël 11:19–20:
Ik zal hun één hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit hun vlees wegdoen en hun een hart van vlees geven, zodat zij in mijn verordeningen gaan en Mijn bepalingen in acht nemen en die houden. Dan zullen zij Mij een volk zijn, en zal Ik hun een God zijn.
En ook Ezechiël 36:26–27:
Dan zal Ik u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit uw lichaam wegnemen en u een hart van vlees geven. Ik zal Mijn Geest in uw binnenste geven. Ik zal maken dat u in mijn verordeningen wandelt en dat u Mijn bepalingen in acht neemt en ze houdt.
Het gaat hier kennelijk om iets nieuws dat God doet: doordat de Geest in het binnenste van het volk gegeven wordt, gaan ze gehoorzaam Gods wet houden. Nota bene: het gaat om een verandering van het volk, niet om een verandering van de wet.
Paulus refereert aan deze teksten om de Korinthiërs eraan te herinneren dat de nieuwe bedeling is aangebroken. Paulus’ apostelschap staat in het licht van de Geest die is uitgestort. De langverwachte dag van redding is aangebroken: ‘nu is het de tijd van het welbehagen; zie, nu is het dag van het heil!’ Vers 3 is ‘powerfully eschatological’[2]. Het bewijs dat dit zo is, ligt in de identiteit van de christelijke gemeente te Korinthe zelf. De Korinthiërs hoeven alleen maar naar zichzelf te kijken om het bewijs te zien dat de nieuwe tijd is aangebroken.
Paulus’ redenering draait dus om de nieuwe tijd die is aangebroken. Gezien de verwijzingen naar Ezechiël en Jeremia gaat het Paulus niet om twee verschillende boodschappen of twee verschillende wetten, maar de twee verschillende materialen waarop God schrijft (steen en harten) corresponderen met de twee fasen van de heilsgeschiedenis. Dit is een belangrijk gegeven, omdat hier de eenheid van het verbond, van Oud en Nieuw Testament, op het spel staat. Het nieuwe verbond vervult wel het oude, maar van een harde knip is geen sprake.
Knelpunten bij Loonstra
Het is opvallend dat Bert Loonstra de verwijzingen naar Ezechiël en Jeremia laat liggen. Hij noteert wel dat Calvijn naar deze teksten verwijst, maar voor zijn eigen uitleg spelen deze teksten geen enkele rol. Calvijn is echter niet de enige die naar de teksten van Jeremia en Ezechiël verwijst: onder moderne exegeten bestaat een consensus dat deze teksten cruciaal zijn voor de interpretatie van 2 Korinthe 3. In het vorige blog benoemde ik dat Loonstra wel een erg harde knip maakt tussen letter en Geest. Hij lijkt geen oog te hebben voor het feit dat het verschil tussen beide niet ligt in de inhoud (de wet), maar in de verhouding tot de wet, namelijk hartelijke gehoorzaamheid. Dat ‘letter’ en ‘Geest’ niet gaan over de houdbaarheid van sommige bepalingen, maar over de heilshistorische voortgang van oud naar nieuw verbond, neemt Loonstra niet mee. Hij maakt van ‘letter’ en ‘Geest’ een soort ideaaltypen. Het volgende citaat is illustratief:
Dat betekent omgekeerd dat wetsregels hun kracht verliezen wanneer zij niet meer als uitdrukking van de liefde kunnen worden verstaan. In dat geval worden ze niet gedragen door een innerlijke overtuiging en zijn ze niet van de Geest. Ze worden onvermijdelijk tot letter, tot externe bepalingen zwart op wit die het hart niet beroeren. (110, mijn cursivering)
Een bepaling kan volgens Loonstra dus tot letter worden, omdat deze in onze context niet meer geestelijk verstaan kan worden. Dat is een manier van spreken over letter en Geest die niet spoort met de heilshistorische lijn van Paulus.
Natuurlijk is dit nog niet het laatste woord. Er is meer te zeggen over de exegese van 2 Korinthe 3 (en iets daarvan wil ik in een volgend blog ook weergeven). Bovendien is het mogelijk om aan de hand van wat Paulus in 2 Korinthe 3 doet, ‘letter en Geest’ op een heel nieuwe manier in te zetten. Dat lijkt me Loonstra’s bedoeling. Deze nieuwe lading van ‘letter’ en ‘Geest’ is mogelijk, maar dan zijn we wel met iets anders bezig dan met wat Paulus in 2 Korinthe 3 aan het doen is. Loonstra’s benadering van letter en Geest doet mij denken aan de manier waarop in de vroege kerk de allegorische uitleg werd verdedigd: de geestelijke betekenis van de tekst zou ver boven de letterlijke betekenis uit gaan. Ook Loonstra stelt letter en Geest tegenover elkaar als twee manieren van interpreteren. Sommige kerkvaders deden dat ook, Origenes voorop. Maar hoe hoog ik Origenes ook acht, zijn visie op letterlijke en geestelijke (allegorische) interpretatie is iets anders dan Paulus beoogt in 2 Korinthe 3.
- Voor wat volgt, heb ik dankbaar gebruik gemaakt van Scott J. Hafemann, Paul, Moses, and the History of Israel: The Letter/Spirit Contrast and the Argument from Scripture in 2 Corinthians 3, WUNT 81, Tübingen: Mohr Siebeck, 1995, en de commentaren Scott J. Hafemann, 2 Corinthians, NIVAC, Grand Rapids: Zondervan, 2000; Murray J. Harris, The Second Epistle to the Corinthians, NIGTC, Grand Rapids: Eerdmans, 2005; Paul Barnett, The Second Epistle to the Corinthians, NICNT, Grand Rapids: Eerdmans, 1997. ↩
- Harris, 2 Cor., 170 ↩