Introductie studiedag ‘Lezen en laten lezen’
Op de studiedag naar aanleiding van mijn boek Lezen en laten lezen gaf ik een korte introductie.
Eerst liet ik een fragment horen: ‘Sicut cervus’ van Palestrina.
‘Sicut cervus’ – een filmpje van dit motet van Palestrina lijkt me een passende opening voor deze dag. Het speelt de afgelopen weken door mijn hoofd en hart. Dat heeft een aantal redenen:
- Het is een Schriftwoord, en nog wel uit de Psalmen. Zoals een hert verlangt naar de waterbronnen, zo verlangt mijn ziel naar U, o God. Zo zijn de Psalmen bedoeld: om gezongen, gebeden te worden, om verinnerlijkt te worden. En dat verlangen naar God – dat breng ik niet zelf mee, maar het wordt wakker en het wordt gevoed juist door het zingen van de Psalmen.
- Wie mijn boek gelezen heeft, weet dat het muzikale voor mij erg belangrijk is. Het komt erop aan dat de waarheid van de Schrift gaat resoneren in de ziel, dat we afgestemd raken op de melodie die in de Schrift klinkt.
- Dit filmpje is gemaakt in de Bovenkerk, de 12e eeuwse gothische kruisbasiliek die boven de stad Kampen, mijn woonplaats, uittorent. Eeuwenlang is Gods lof er gezongen, Gods Woord verkondigd. Sinds enkele jaren worden er geen zondagse erediensten meer gehouden… En die pijn voel ik bij elke evensongdie er door het koor gezongen wordt. Wie die kou van de secularisatie niet om het hart slaat, heeft volgens mij nog niet begrepen in wat voor tijd we leven.
- Mijn oudste en jongste zoon zingen bij het Kampen Boys Choir dat u in dit filmpje zag. Er moet natuurlijk ook geoefend worden en dus heb ik dit motet nogal eens gehoord. Vandaar dat het me door het hoofd speelt. Zoals zij door herhaling maken dat dit motet door mijn gedachten speelt, zo hoop ik dat ze bij ons thuis en in de kerk de melodie van de Schrift meekrijgen en de toonhoogte van het geloof. Het gaat om een nieuwe generatie: wat krijgt die mee van de omgang met de Schrift? Hopelijk meer dan alleen dat er over de Bijbel veel gediscussieerd wordt. Het gaat om de levende, verborgen omgang met de levende God.
Daarom dus het boek dat de aanleiding vormt voor deze studiedag.
Laat ik allereerst zeggen dat ik dankbaar en verwonderd ben over wat dit boek tot nu toe doet en betekent. Ik heb het in korte tijd geschreven tijdens een mini-studieverlof in Emden. De kerkelijke situatie, waarin veel discussie is over de interpretatie van de Bijbel rondom een paar hete hangijzers, vormde de aanleiding om dit boek even voorrang te geven boven academische verplichtingen. Blij verrast was ik met de eerste recensies in het Friesch Dagblad en in Trouw. Met een paar mensen wilde ik wel een minisymposium houden. Toen benaderde William den Boer mij of er geen studiedag van te maken viel – in de hoop dat het een beetje aan zou slaan. En hier zijn we dan. Ik ben dankbaar dat wat ik meen te moeten zeggen, gelezen en overwogen wordt.
Graag wil ik een paar dingen toelichten bij de aftrap van deze dag, door op een paar vragen in te gaan die ik vaker als reactie op dit boek kreeg en door heel kort te schetsen waar het mij om ging en gaat.
In reactie op vragen
Hete hangijzers
Ten eerste. Ik open het boek met de hete hangijzers van de vragen rondom schepping & evolutie, homoseksualiteit en vrouwelijke ambtsdragers, schrijf letterlijk ‘vandaar dit boek’ en vervolgens los ik die kwesties niet op. Hoe zit dat? Het is een heel bewuste keus geweest om in dit boek die kwesties zo veel mogelijk te laten liggen – anders zou de discussie over het boek zich ogenblikkelijk op die actuele punten (en op die alleen) hebben geconcentreerd. Ik wilde nu juist een spade dieper, naar heel onze omgang met de Bijbel. Daar zit namelijk mijn zorg: we vergeten onze ziel maar zo. Natuurlijk betekent dit niet dat ik die actuele punten onbelangrijk zou vinden of dat ik zou menen dat je met de Schrift in de hand daarover niets kunt zeggen. Wat een vreemde gedachte zou dat zijn. Mijn punt is dat als je direct op hot issues afgaat, je de diepte die ik in dit boek zoek, maar zo gaat missen. Vandaar dat ik me heb ingehouden.
Nu had ik me over evolutie en christelijk geloof (of over de relatie natuurwetenschap en theologie) al eerder uitgesproken, dus die positie komt af en toe wel aan de oppervlakte in het boek. Op dat punt bevat dit boek niets nieuws – en toch ging de recensent van het Reformatorisch Dagblad juist hier op in, om een creationistisch punt te maken. Hoeveel te meer zou dat gebeurd zijn als ik iets over andere thema’s had gezegd?
Dat geeft mij te denken. De vraag ‘wat dunkt u van vrouwelijke ambtsdragers’ of ‘wat dunkt u van evolutie’ lijkt wel meer gewicht te krijgen dan de vraag ‘wat dunkt u van de Christus?’
Gelukkig is er een heel boek over christelijk geloof en evolutie verschenen, waarover op 29 november een studiedag gehouden wordt. Dus vandaag hoeven we het er niet meer over te hebben…
Methode
Ten tweede kreeg ik van sommige collega’s de vraag of ik tegen elke vorm van methode ben. Nee, dat ben ik niet (en ik was zelfs een beetje verbaasd over de vraag). Ik denk alleen dat de waarheid waar het in de Bijbel om gaat niet langs methodische weg te bereiken is. Natuurlijk moeten we exegetische methoden gebruiken, wat mij betreft het hele palet en zonder reserve. Maar omdat Jezus Christus de waarheid in persoon is, de waarheid die vrij maakt en die op ons toe komt, hebben wij geen stappenplan in handen om die waarheid ons eigen te maken. Intussen zal het natuurlijk zonder zindelijke exegese niet gaan. Tot mijn verdediging wijs ik op de manier waarop ik in paragraaf 6.3 1 Petrus 3 heb gelezen. Volgens mij vindt daar exegese plaats, waar je op exegetisch niveau over kunt discussiëren, maar het toelaten van de vragen en weerstanden die je ervaart bij het lezen van zo’n tekst, kan helpen om de betekenis voor vandaag te ervaren.
Goed, over deze twee punten zal het vandaag ongetwijfeld nog verder gaan.
De kern van het boek
Maar laat me nu nog drie punten aanduiden waarin volgens mij de kern van het boek ligt.
Drievoudige bewogenheid
In de eerste plaats: de drievoudige bewogenheid van God zelf. Verschillende recensenten hebben opgemerkt dat de ziel als resonantieruimte voor mij van groot belang is – daarin volg ik Gerard Visser (en ik ben erg benieuwd naar wat hij te zeggen heeft over de manier waarop ik mijn zijn gedachten omga). Wat nog niet zo veel is opgemerkt, is dat de bewogenheid van onze ziel voor mij haar oorsprong vindt in Gods bewogenheid (146). God is niet alleen maar één, zoals in de islam. Ook in de Westerse theologische traditie is de eenheid van God vaak sterk benadrukt: hier passen de Augustijnse traditie en de Aristotelische metafysische traditie goed bij elkaar. God is echter voluit de drie-enige: er spanning tussen de Vader en de Zoon, die in het kruislijden ten hoogste oploopt. Vader en Zoon zijn nooit zonder elkaar, maar ze zijn ook niet de ander. Er gebeurt wat tussen hen. Daarmee is gezegd dat de geschiedenis er voor God toe doet, dat Hij zich laat raken door mensen: als wij Hem afwijzen, én als wij Hem liefhebben. Zoals de Duitse theoloog Isaac August Dorner zei: de wereld is een ‘goed’ voor God. Als ik ergens een stap bij de calvinistische traditie vandaan doe (en sommige recensenten vrezen wel dat ik dat doe), dan niet ten aanzien van de scheppingsleer en al helemaal niet ten aanzien van het gezag van de Schrift – maar wél hier, in de triniteitsleer die voor mij het hart van de Godsleer vormt. Calvijn wordt niet moe, te onderstrepen dat God eigenlijk geen ogen en oren heeft, en eigenlijk geen passiones kent, geen emoties. Logisch, want e-motie is een vorm van motio, van beweging, en beweging veronderstelt een ruimte waarin bewogen wordt, dus wie beweegt, is niet alomtegenwoordig en is niet god. Basale aristotelische metafysica.
Volgens mij biedt de triniteitsleer de mogelijkheid om vol te houden dat God zowel boven de geschiedenis staat als in de geschiedenis ingaat. Dat is de incarnatie. Daardoor is er echte interactie mogelijk. Over God moeten we dan ook niet meer spreken buiten Jezus Christus om, zoals Paulus ons al leert. Dus is God voluit bewogen, niet alleen in de richting van ons mensen, maar ook in zichzelf. God is liefde. Kees van der Kooi heeft in een korte recensie voor de website van de uitgever wat mij betreft de spijker op zijn kop geslagen als hij een zin citeert en die ‘niets minder dan een programma’ noemt: ‘De zuurdesem van de onbewogenheidstraditie moet uitgezuiverd worden uit het Godsbegrip en dus ook uit het bijbellezen’ (152). Dat is het inderdaad.
De komende Christus
Het tweede is de concentratie op de komende Christus. Noordmans zegt, wat mij betreft terecht, dat als de Bijbel een titel zou krijgen, dat ‘Hij komt’ zou moeten zijn. Wij lezen de Bijbel in de tijd, in onze levenstijd, die we als een doorlopend heden ervaren. Van de dood weten we dat hij komt; als existentiële mogelijkheid is hij in elk ogenblik aanwezig. Er is echter hoop, omdat Jezus Christus komt om alle dingen nieuw te maken. De Schrift lezen is dus niet allereerst een tekst tot je nemen, maar je stellen in het krachtenveld van de Geest. Wij hebben de inspiratie van de Schrift vaak te veel betrokken op de oorsprong van de Schrift, de manier waarop de Schrift tot stand is gekomen. Dat aspect is er ook, maar er is meer. De Schrift is door de Geest doorademd, die de Geest van de levende Christus is. Die Geest komt vanuit Gods toekomst op ons toe, om ons daarop te richten en Christus te leren verwachten. Die hoop houdt de christelijke gemeente gaande. Daarbinnen functioneert de omgang met de Schrift als de stem van de levende God. Dus klinkt de Schrift als belofte: een woord waar toekomst achter zit, waar een persoon achter staat. De concentratie op die persoon helpt om de reductie te voorkomen van het rationalisme, dat de werkelijkheid terugbrengt tot rationele modellen.
Bevinding
Het derde hangt met de eerste twee nauw samen. Ik zie mijn boek als herbronning van de bevindelijke traditie. Opvallend genoeg is dat vooral opgepakt door recensenten en journalisten buiten wat traditioneel de bevindelijke stroom wordt genoemd. Ik heb me afgevraagd of de goede verkoop van mijn boek te verklaren valt uit verlangen naar een echt gereformeerde, echte ervaring van het geloof. Intussen is het me niet ontgaan dat juist in kringen van het Reformatorisch Dagblad en daaromtrent mijn boek niet per se met gejuich is ontvangen. Maar waarom niet? Als ik het goed zie, spelen er drie dingen. Allereerst het creationisme dat ik niet belijd. Vervolgens: ik haal wel Bonhoeffer aan, maar te weinig auteurs uit de Nadere Reformatie (zo schrijft Mart-Jan Paul in het RD). Ten derde vermoed ik een koudwatervrees voor ‘hermeneutiek’, soms ingekleurd als ‘de nieuwe hermeneutiek’. Dit stelt me nog niet gerust als het gaat om de bedreiging van het bevindelijke leven, die ik zie. De rationalisering en de secularisering gaan door, ook in reformatorische kring: een streven naar beheersing en het afwenden van gevaren. Terwijl we leven temidden van gevaren alleen de levende God ons kan redden. Van onszelf zijn we in geestelijke zaken immers blinder dan mollen, om toch nog maar een keer Calvijn aan te halen (Inst. 2.2.18). Tegen het rationalisme blijf ik een pleidooi houden voor bevindelijk Bijbellezen, met verwachting van de komende Christus. Van mij mogen de zogenaamde ‘bevindelijken’ intussen wel wat bevindelijker worden. Ik hoop op een mooie studiedag.