Inaugurele oratie

Hieronder staat de gesproken tekst van mijn inaugurele oratie op 21 april. Voor wie makkelijker een pdf leest, die is hier te downloaden.
De oratie is in uitgebreide vorm ook als boekje verkrijgbaar, in de serie ‘Apeldoornse Studies’
DRIEVOUDIG BEWOGEN
De innerlijke samenhang van Triniteit en Oude Testament
Meneer de rector,
meneer de voorzitter van het college van bestuur,
hoogleraren, docenten en studenten, zeer geachte toehoorders,
1 Inleiding
‘Ons hele christelijk geloof is trinitarisch bewogen, zoals de Heilige Schrift zelve dat is.’ Dit lapidaire statement van de hervormde theoloog Oepke Noordmans brengt ons direct bij het hart van de thematiek van deze inaugurele oratie: de samenhang van Triniteit en Oude Testament.

Het misstaat echter, naar mijn mening, in een inaugurele oratie niet om even stil te staan bij de veranderde context sinds Noordmans deze woorden in 1949 publiceerde, ook als plaatsbepaling van theologie in Nederland en deze leerstoel in het bijzonder.
Wat de academische context betreft: de theologie, lang geleden ‘koningin der wetenschappen’ genoemd, is allang van haar troon gestoten en heeft tegenwoordig eerder de status van paria. De dominantie van de natuurwetenschappen drukt hoe langer hoe meer de geesteswetenschappen en ook de theologie naar de marge, en dan vooral de dogmatiek. Dogmatiek komt immers met waarheidsclaims over God, die in natuurwetenschappelijk perspectief grotendeels in de lucht hangen, omdat ze niet meetbaar, controleerbaar en herhaalbaar zijn.
Naast deze nogal moderne academische kritiek op theologische waarheidsclaims is er ook kritiek van meer postmoderne aard vanuit de samenleving. In Westerse samenlevingen worden de moderne idealen van waarheid, rationaliteit en universaliteit hoe langer hoe meer verlaten ten gunste van particulariteit en irrationaliteit. Waarheid is dan ook maar een mening en feiten kunnen naar believen door alternatieve feiten worden vervangen. In dit cynische klimaat is waarheid niet meer dan een kwestie van smaak, en daarmee van macht en dus van geld. Universiteiten, steeds meer door financiële prikkels gedreven, worden zo gefunctionaliseerd tot diplomafabrieken. Het is evident dat dit negatieve effecten heeft voor de theologie en (opnieuw) vooral voor de dogmatiek. Het heeft ook negatieve effecten op universiteiten en de samenleving.
Nu is het niet zo vreemd dat academie en samenleving niet staan te juichen bij dogmatiek. Dat sommigen in de kerk de waarde van samenhangend en verantwoord nadenken en spreken over God niet meer zien, is ernstiger. Kerk en theologie hebben elkaar namelijk hard nodig. Zonder theologie dreigt de kerk de scherpte te verliezen om het evangelie in de huidige context te verstaan en te verwoorden. Paradoxaal genoeg dreigt de kerk dan in de verkeerde zin van het woord dogmatisch te worden. Andersom verliest theologie die loszingt van de kerk aan concreetheid en relevantie. Zoals Luther al zei word je geen theoloog door veel uren in je studeerkamer door te brengen, maar juist door je bloot te stellen aan de volle laag van de aanvechting.
In dat licht is het eigenlijk wel passend dat systematische theologie in de verdrukking zit. De verdrukking is een goede christelijke uitgangspositie, die ons terugwerpt op de kernvraag wie God in Christus vandaag voor ons is.
Hier aan de Theologische Universiteit Apeldoorn schamen we ons niet voor de nauwe verbinding van kerk en theologie, en in dat verband zie ik het als mijn schone taak om niet alleen te laten zien dat je leer nodig hebt om stevig in je schoenen te staan, maar ook om het levende karakter van de dogmatiek en het bijbelse karakter er van te betogen.
Een onderdeel van die taak neem ik in deze oratie op, door te opereren op het snijvlak van dogmatiek en Bijbel, en wel op het punt van de leer die lange tijd als de meest abstracte gold van het geheel van de dogmatiek: de leer van de drie-eenheid, en in dat deel van de Bijbel dat het minst met die leer te maken lijkt te hebben: het Oude Testament. In beide blijkt Gods bewogenheid, vandaar de titel Drievoudig bewogen. De innerlijke samenhang van Triniteit en Oude Testament. Daarbij gaat het dus niet alleen om ‘triniteitsléér’ als kerkelijke verwoording, maar om de Triniteit zelf: de levende drie-enige God.
Eerst wil ik kort met u nagaan welke sporen van de Triniteit er in het Oude Testament te vinden zijn, om daarna wat langer stil te staan bij trinitarische interpretatie van het Oude Testament. Beide bewegingen leggen elkaar naar mijn overtuiging wederzijds uit.
Voor collega’s die direct al allerlei methodische vragen hebben en zitten te hunkeren naar voetnoten: bij de uitgang krijgt u de uitgewerkte tekst van de rede met een heleboel voetnoten, methodische overwegingen en nuanceringen. Hopelijk kunt u uw craving nog even beheersen. En als ik onderweg iets zegt waarbij u de wenkbrauwen fronst: in het boekje staat het allemaal vast veel beter…
2 De Triniteit in oudtestamentisch perspectief
Tegenwoordig is het in de nieuwtestamentische wetenschap niet ongebruikelijk om te vragen naar sporen van de triniteitsleer, zoals blijkt uit studies van bijvoorbeeld Larry Hurtado, Richard Bauckham, en Daniel Boyarin. Ook systematisch-theologische studies als die van Christoph Schwöbel, Christiank Link en anderen dragen bij aan het onderzoek naar prototrinitarische grammatica in het Nieuwe Testament.
(Terzijde: studenten spelen op mijn colleges graag bingo met theologennamen en begrippen, en ik ben ze nu graag ter wille geweest.)
Voor het Oude Testament ligt het verband met de triniteitsleer minder voor de hand, aangezien de triniteitsleer een verwerking is van het nieuwtestamentische gegeven dat Jezus Christus de Zoon van God is. Toch is er reden om ook in het Oude Testament te zoeken naar sporen van Gods Drie-eenheid. Immers, wanneer God daadwerkelijk drie-enig is, was Hij ook onder het Oude Testament al drie-enig.
Bij het zoeken naar sporen van de Triniteit in het Oude Testament zie ik het als mijn taak als dogmaticus om niet een boedelscheiding tussen systematische theologie en bijbelwetenschap in stand te houden, ook niet om het werk van de exegeet over te doen, maar om te zoeken naar intradisciplinaire integratie, die verder gaat dan een interdisciplinair gesprek.
Ter zake. Vier categorieën komen in aanmerking, te beginnen op het niveau van enkele teksten tot de structuur van Gods openbaring in het Oude Testament.
2.2.1 Allusies op meervoud in God
Allereerst wordt er gezinspeeld op meervoud in God. Hierbij is bijvoorbeeld te denken aan klassieke bewijsteksten voor de triniteitsleer zoals het driemaal ‘heilig’ in Jesaja’s roepingsvisioen en de drie regels van de Aäronitische zegen. Het probleem is echter dat de verbinding van het getal drie met de Triniteit nogal oppervlakkig en willekeurig is. Dat is een van de redenen waarom Calvijn dit soort ‘bewijsteksten’ aan de kant legde en enkel Genesis 1:26, ‘Laat ons mensen maken…’ overhield. Ook voor die tekst zijn echter logischer interpretaties voorhanden dan de trinitarische: zo zou God overleg gevoerd kunnen hebben met een hemelse vergadering, zoals in Psalm 82, of zou er van majesteitsmeervoud sprake kunnen zijn. Iets dergelijks geldt van de befaamde geschiedenis van de drie mannen die naar Abraham toekwamen in Genesis 18. Hoewel de afwisseling van enkelvoud en meervoud in de aanspreekvormen van de drie mannen  door kerkvaders trinitarisch wordt geïnterpreteerd, laat deze afwisseling zich bij nader inzien eenvoudiger exegetisch verklaren als tekstuele variatie en een beweging tussen interne en externe perspectieven.
Een subcategorie van allusies op meervoud in God zijn de zogenaamde zoonschapsteksten in bijvoorbeeld 2 Samuël 7:14 en Psalm 2:7, waarin David wordt getekend als Zoon van God. Interessant genoeg blijkt de koning als zoon van God een ambigue status te hebben. Hij is zowel echt menselijk en dus niet goddelijk, maar in andere teksten lijkt hij weer meer dan menselijk. Dat biedt wel een opening richting de nieuwe David als zoon van God in nieuwtestamentische zin, maar deze opening is zeker niet de enige.
2.2.2 Personificaties en hypostasen
Een tweede categorie betreft personificaties van God, tussenwezens of hypostasen, zoals Wijsheid, Woord en Geest van God, en de veelbesproken ‘Engel des Heeren’. De fluctuatie tussen identificatie met God en onderscheid van God zou mogelijk wijzen op Gods drie-eenheid. Ook hier is echter van ambiguïteit sprake.
De ruach adonai, de Geest of adam van de Heere, werkt in de schepping en in allerlei vormen van menselijke creativiteit, in leiderschap, profetische inspiratie en dergelijke. Soms lijkt hij bijna een persoon, maar als is hij geregeld meer dan een kracht, dat maakt hem nog geen persoon. Deze ambiguïteit biedt wel ruimte voor de latere leer (en de Geest in trinitarische zin is zowel persoon als kracht), maar van een ondubbelzinnig spoor van de Triniteit is geen sprake.
Iets dergelijks geldt van de zogenaamde ‘Engel des Heeren’. Als Abraham zijn zoon Izak uiteindelijk toch niet hoeft te offeren, spreekt de engel in de eerste persoon enkelvoud namens JHWH. Is hij soms zelf God? Toch niet. Reeds in 1963 heeft de oudtestamenticus Adam van der Woude aangetoond dat dit een oud-oosterse conventie is: ook de bode die Jozef zendt om Jakobs andere zonen staande te houden, gebruikt de eerste persoon enkelvoud om naar zijn heer te verwijzen. Het Hebreeuwse malak betekent in de eerste plaats eenvoudigweg ‘boodschapper’, niet ‘engel’. Ook hier is de slotsom dus dat er ten hoogste ambigue sporen van de Triniteit aanwijsbaar zijn.
2.2.3 Oudtestamentisch ‘monotheïsme’
Een derde categorie heeft te maken met de aard van het monotheïsme. Sluit het strikt monotheïstisch karakter van het Oude Testament, uitkomend in de nadruk op de eenheid van God, een trinitarische lezing niet uit? Toch niet. De triniteitsleer staat niet tegenóver monotheïsme, maar is zelf een vorm van christelijk monotheïsme. Bovendien is de term ‘monotheïsme’ zelf problematisch. In zijn studie over Deuteronomium, dat doorgaans wordt beschouwd als een van de meest monotheïstische geschriften in het Oude Testament, komt Nathan MacDonald tot de conclusie dat het Oude Testament helemaal geen monotheïsme kent, althans niet zoals dat doorgaans wordt gedefinieerd. Het Oude Testament ontkent immers het bestaan van andere goden niet, maar verbiedt Israël deze goden te dienen. De eenheid van God staat in het Oude Testament niet tegenover polytheïsme, maar tegenover afgoderij en verbondsbreuk.
2.2.4 Theologische dieptestructuur van het Oude Testament
Een vierde en laatste categorie betreft de theologische dieptestructuur van het Oude Testament. God is enerzijds werkelijk aanwezig in de wereld, terwijl Hij anderzijds hoog verheven is en blijft. Vergelijk hoe de heerlijkheid (kabod) van JHWH de tempel van Salomo vervult terwijl Salomo toch belijdt dat zelfs de hemel der hemelen Hem niet kan bevatten (1 Koningen 8:11, 27). In de theologiegeschiedenis is er een tendens geweest om de werkelijkheid van Gods presentie in de wereld ondergeschikt te maken aan zijn transcendentie: elke openbaring zou dan slechts een accommodatie, een aanpassing, van God zijn aan ons beperkte begripsvermogen, terwijl God eigenlijk natuurlijk niet neerdaalde om offers te ruiken, niet werkelijk in de tempel woonde en met mensen sprak. Het Oude Testament heeft echter geen enkele moeite om de hoge God ook echt laag te denken. Hij is immers de levende God; Hij doet volop mee in de geschiedenis. Hij heeft blijkens de tekst van de Bijbel echt zijn moeilijke momenten waarop Hij zich afvraagt wat het allemaal voor zin heeft dat Hij zo veel energie in Israël investeert, maar waarin Hij ook telkens opnieuw voor Israël kiest. Omdat God zichzelf identificeert als de God van Abraham, Izak en Jakob, en later als Vader van Jezus Christus, kunnen we Hem niet lospellen uit zijn geschiedenis om zo een definitie te geven van zijn wezen.
De Eeuwige is écht de God van de geschiedenis, al is Hij ook weer niet alleen maar in de geschiedenis. Dan zou het onderscheid tussen Schepper en schepsel worden uitgewist. God kan (het tweede gebod!) niet zomaar geïdentificeerd worden met een onderdeel van de geschapen werkelijkheid. Hij kan enkel geïdentificeerd worden met onderdelen van de wereld die Hij zelf heeft verkozen, op grond van die verkiezing alleen.
Het trinitarisch dogma beoogt precies deze spanning vast te houden: God is werkelijk hoog en is werkelijk laag – en Hijzelf definieert zichzelf door de weg die Hij met Israël gaat. Wie God is, Zijn Naam, wordt in de geschiedenis uitgeschreven. De grote Godsnaam luidt immers ‘Ik ben die ik ben’. die Naam is zelfreferentieel, waarmee het geheim en de verborgenheid bewaard worden en een statisch godsbegrip is uitgesloten: wie deze God is, blijkt in zijn geschiedenis, die Hij zelf scheppend vormgeeft. Een Naam verschilt fundamenteel van een beeld, omdat de Naam niet in een categorie valt, uniek is, niet substantieel maar persoonlijk is. Het geven van de Naam is communicatief van karakter en schept een relatie die door het aanroepen van de Naam bevestigd wil worden.
Concreet ziet de weg die JHWH als Israëls God met zijn volk gaat, eruit als een serie mislukkingen en telkens nieuwe initiatieven van Gods kant. Als ergens het werk van de Geest van God zichtbaar wordt in het Oude Testament, dan is het in de nieuwe openingen die God maakt richting de toekomst. Dat gebeurt in de richterentijd, daarna in de koningentijd, maar daar gebeurt het zelfs nog dat de Geest van Saul wijkt. Zeer belangrijk is het koningschap van David, die de zoon van God genoemd kan worden, al was ook David verre van volmaakt. De geschiedenis na David is er een van verval, enkele uitzonderingen daargelaten. Dit roept om een nieuw ingrijpen van God.
2.3 Conclusie
Ik concludeer: sporen van de Triniteit zijn in het Oude Testament vooral te vinden in theologische dieptestructuren, meer dan in individuele teksten of fenomenen, die een ambigue karakter dragen. De dynamiek van transcendentie en condescendentie, van Gods weg in de geschiedenis, die zichtbaar wordt in het Oude Testament, past goed bij meervoud in God. Een simpele wiskundige eenheid zou levenloos en incommunicabel zijn, maar de levende God is zowel hoog als laag, zowel dichtbij als hoog verheven, zowel de God van Abraham, Izak en Jakob als de komende. God is meervoudig bewogen.
Het Oude Testament is dus voedingsbodem en achtergrond van de triniteitsleer.
Uiteraard roept dit alles de vraag op naar de verhouding tot het Jodendom en de vraag of er betere alternatieven zijn om de oudtestamentische dynamiek te verklaren de trinitarische leeswijze. Die vragen moet ik nu laten liggen.
3 Het Oude Testament in trinitarisch perspectief
Nu benaderen we de zaak van de andere kant. Hoe ziet het Oude Testament er uit als het gelezen wordt in trinitarisch perspectief? Deze vraag naar een trinitarische lezing van het Oude Testament kan aansluiten bij een brede en veelkleurige beweging, de zogenaamde theological interpretation of scripture, die zoekt naar een theologisch verstaan van de tekst, van de gemeenschap die de tekst leest en van het lezen zelf.
(Met excuus aan de bingospelers: namen en rugnummers staan in het boekje)
Niet elke theologische lezing in deze beweging levert ook een trinitarische interpretatie van het Oude Testament op. Velen spreken wel over onze participatie in het trinitarische drama nú, maar dat is wat anders dan de Schrift zelf in trinitarisch licht interpreteren.
Twee redelijk recente studies, van Matthew Bates en van Kendall Soulen, bieden wél een
voorbeeld van een trinitarische theologische interpretatie van de Schrift. We gaan er naar kijken.
3.2 Matthew Bates: kerkelijke receptiegeschiedenis
Allereerst Matthew Bates.
In zijn studie The Birth of the Trinity wijst Bates nieuwtestamentische en vroegkerkelijke praktijken van interpretatie aan, die hij ‘prosopologische exegese’ noemt. Dit is een leespraktijk uit de Vroege Kerk die veronderstelt dat in het Oude Testament de goddelijke Persoon spreekt in de figuur van andere personen, waardoor de grenzen van de tijd overstegen worden. Deze leespraktijk is, historisch gezien, een voorfase van de formulering van het trinitarisch dogma.
Het gaat Bates echter om meer dan de geschiedenis. Hij wil prosopologische exegese ook vandaag nog inzetten als legitieme leeswijze. Dat vereist dat het Oude Testament gelezen wordt met de goddelijke auteursintentie in gedachten, niet met de menselijke. De vooronderstelling is dat profeten geregeld iets zeiden dat ze zelf niet begrepen, maar dat opgenomen is in Gods bedoeling met de tekst. Dat betekent een radicaal afscheid van historische leeswijzen ten gunste van een bovenhistorische interpretatie.
Het nadeel van Bates’ benadering is dat er radicaal afstand genomen wordt van historisch-grammaticale exegese, waardoor de dialoog met de bijbelwetenschap wordt afgebroken en waardoor de intertekstuele verbanden die worden gevonden, voor de moderne lezer snel iets willekeurigs hebben. Het voordeel is evenwel dat aangesloten kan worden bij patristische vormen van lezen die op hun beurt weer nauw aansluiten bij de manier waarop het Nieuwe Testament het Oude Testament interpreteert. De vraag blijft echter hoe deze manier van lezen kan werken bij andere teksten dan de teksten die in het Nieuwe Testament zelf christologisch worden geïnterpreteerd. Het vraagt wel een groot vertrouwen in de mogelijkheden van de huidige lezer om de goddelijke auteursintentie te ontdekken. Hoe kan de moderne lezer de betekenis ontdekken als de profeten zelf niet eens wisten wat ze eigenlijk zeiden? Bates valt hier terug op criteria als de eenheid van de Schrift en vooral: common sense. Dat helpt echter nog niet.
(Vergun mij de gedachte dat sommige studenten ook de profetische gave lijken te hebben van het zeggen wat je niet begrijpt, maar dat common sense niet altijd een sleutel biedt.)
Een tweede probleem is wat ik zojuist aanduidde: de Triniteit is in het Oude Testament eerder een kwestie van de bredere verbanden van de Schrift dan van individuele teksten. Bates benadert echter juist individuele teksten vanuit hun kerkelijke receptiegeschiedenis. Hierdoor komen enkele teksten wel in een trinitarisch kader te staan, maar het grote verhaal van het Oude Testament, de heilsgeschiedenis, blijft buiten beeld.
Bates’ biedt dus wel een trinitarische lezing van het Oude Testament, maar de prijs die hij daarvoor betaalt is mij te hoog.
3.3 R. Kendall Soulen: hermeneutische naamgevingspatronen
Een tweede voorbeeld van trinitarische interpretatie van het Oude Testament is het werk van R. Kendall Soulen, een leerling van George Lindbeck. In zijn werk The Divine Name(s) and the Trinity kiest hij een hermeneutische benadering.
Daarin staan drie soorten benamingspatronen van de Triniteit centraal, die elk hun eigen regulatieve functie vervullen. Soulen noemt deze benamingspatronen ook wel de toonsoort (key) waarin de drie stemmen van de Triniteit klinken. Het eerste benamingspatroon, het theologische patroon, is de toonsoort van Gods uniciteit. Hier draait alles om de ene, unieke Naam van God, die Soulen consequent als het Tetragrammaton aanduidt. Met de onuitsprekelijke Naam zou de onvergelijkelijke uniciteit van de drie-enige God zijn aangeduid, zij het slechts indirect (obliquely), juist vanwege die uniciteit. Deze naamgeving van de Triniteit in een theologische toonsoort is voor Soulen onlosmakelijk verbonden met de dialoog met Israël.
Het tweede patroon is een christologisch benamingspatroon. Daarmee doelt Soulen op de naamgeving van de drie-enige God als Vader, Zoon en Heilige Geest. Typerend voor deze benaming is de terminologie van familieverwantschap, kinship. Deze traditionele terminologie voor de Triniteit, met de lichte variaties die de traditie ook kent, is voor Soulen dus slechts een van de drie mogelijke patronen van benaming, die samen met de andere twee gebruikt moet worden. Zoals het eerste benamingspatroon een uitdaging heeft in de dialoog met Israël, moet het tweede benamingspatroon geconfronteerd worden met feministische kritiek op de volgens Soulen al te masculiene terminologie van Vader en Zoon.
Het derde benamingspatroon van de Triniteit is het pneumatologische, dat ‘an open-ended variety of ternaries’ gebruikt, zoals “Love, Lover, Beloved,” “God, Word, Breathe,” enzovoorts. De hieraan verbonden uitdaging is die van het pluralisme, die Soulen aan Pinksteren verbindt. Ieder wordt uitgenodigd om een eigen drieheid toe te voegen aan de variëteit die er nu al is.
Soulens benadering legt een secundair trinitarisch interpretatiepatroon over de triniteitsleer heen, waardoor de klassieke triniteitsleer slechts de plaats ontvangt van een van de drie benamingspatronen. Via het accent op het Tetragrammaton en uniciteit wil Soulen negatieve theologie herwaarderen, en via het pneumatologische accent wil hij pluralistische theologie stimuleren. Het traditioneel klinkende christologische benamingspatroon is – hoewel stevig in de traditie verankerd – nu slechts een van de mogelijke benamingspatronen. Bovendien waarschuwt Soulen ervoor, niet het ene benamingspatroon boven het andere te laten prevaleren, omdat dit een vorm van subordinatianisme zou zijn. Nota bene, Soulen past de term ‘subordinatianisme’ dus niet toe rondom het trinitarisch dogma zelf, maar rondom zijn hermeneutisch geconstrueerde afgeleide van de triniteitsleer. De eigenlijke beslissingen vallen dan in onze hermeneutiek van het kwadraat van de triniteitsleer, niet langer in de triniteitsleer zelf.
Toch biedt Soulen ook een aanzet voor een trinitarische lezing van het Oude Testament.
Eén tekst functioneert als lens, Exodus 20:24, ‘Op elke plaats waar Ik Mijn Naam zal laten gedenken, zal Ik naar u toe komen en u zegenen.’ Naam, komen, zegenen: ziedaar een trinitarisch patroon, dat Soulen ook wel benoemt als ‘Uniqueness, Presence, and Blessing’. In zijn overzicht van de theofanieën in het bijbelboek Exodus wijst Soulen verrassend en overtuigend op dit terugkerend patroon. Bij andere bijbelgedeelten dan Exodus werkt het daarentegen niet echt en de breedte van het Oude Testament en de heilsgeschiedenis komen niet in beeld.
Conclusie. Als we afzien van de onaantrekkelijke manier waarop bij Soulen de Triniteit vehikel dreigt te worden van contemporaine leesbelangen, valt positief te zeggen dat de drieslag uniciteit, aanwezigheid en zegen een trinitarisch perspectief biedt op een deel van het Oude Testament. Maar een dubbel nadeel blijft dat de heilsgeschiedenis als geschiedenis én de meeste oudtestamentische bijbelboeken buiten beeld blijven.
We zoeken dus verder naar de innerlijke samenhang van Triniteit (niet als chiffre of model, maar de levende God zelf) en Oude Testament (niet als kapstok, maar als tekst én geschiedenis).
4. Noordmans’ trinitarische interpretatie van het Oude Testament
4.1 Trinitarische spreiding
Dat brengt me bij Oepke Noordmans, een theoloog die niet echt past in het Angelsaksische, hedendaagse rijtje (in geen enkel rijtje eigenlijk). Twee punten zijn van belang: de verhouding Vader-Zoon en het werk van de Geest.
Verhouding Vader-Zoon
Noordmans benadrukt dat het scheppingswerk van de Vader telkens in nauw verband gezien moet worden met het verlossingswerk van de Zoon. Daarbij denkt Noordmans vanuit de val naar de schepping en niet – zoals in gereformeerde kring gebruikelijk – van de schepping naar de val. Schepping is voor Noordmans een kritisch begrip, dat wil zeggen dat het gaat om een oordeel van God. Met ‘schepping’ wordt dus niet de werkelijkheid bedoeld zoals die zich fenomenologisch aan ons voordoet in het heden, of zoals die in het begin werd vormgegeven; voor Noordmans is scheppen geen vormen, maar scheiden. God maakt scheiding tussen licht en duisternis, tussen goed en kwaad. Die scheiding is een oordeel, en dit oordelen gaat door tot het zijn hoogtepunt bereikt in het kruis van Jezus Christus. In het Oude Testament tekenen zich twee lijnen af: de lijn van de belofte vanaf Adam, en daartegenover de lijn van de loop van de wereld buiten Christus, van Kaïn, Lamech, de zondvloed en de torenbouw van Babel.
Hiermee komen ook Vader en Zoon in een spanningsvolle verhouding tot elkaar te staan. Die verhouding is niet die tussen Maker en Hersteller, waardoor volgens Noordmans het Evangelie een ‘episode’ zou worden waarin de status quo wordt hersteld.
In plaats van Maker en Hersteller spreekt Noordmans over Schepper en Lijder: ‘Tegenover de Schepper staat altijd de Lijder’. De spanning tussen Vader en Zoon loopt in het kruislijden maximaal op. Vanuit het kruis krijgt de werkelijkheid haar ordening: de relatie tussen Vader en Zoon is bij Noordmans de eigenlijke scheppende kracht, die in alle tijden blijkt, door de Geest. Altijd staat immers de Lijder tegenover de Schepper. Vanuit het tegenover van Vader en Zoon wordt de werkelijkheid in beweging gebracht door Gods herscheppende kracht, door de Geest van de Gekruisigde en Opgestane.
Voor het verstaan van het Oude Testament is de verhouding van Vader en Zoon als Schepper en Lijder een sleutel. Niet alleen messiaans en harmonieus klinkende teksten doen mee, maar ook de weerbarstige gedeelten van het Oude Testament, van spanning, strijd en lijden. Denk aan de lijdende Job, die met zijn verzuchting dat God de mens zo hoog gesteld heeft, maar hem toch elk ogenblik op de proef stelt, als lijder tegenover het loflied over de schepping uit Psalm 8 staat, ‘wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt?’. Gaandeweg blijkt het mens-zijn – in Noordmans’ woorden – ‘bezig een kruis te worden in plaats van een kroon.’
Deze manier van lezen blijft recht doen aan de gang van de heilsgeschiedenis en de plaats van bijbelboeken daarin. Het Bijbelboek Prediker bijvoorbeeld laat volgens Noordmans zien dat het Oude Testament zélf oud is geworden. Als dit is wat rest van het geloof van Israël, dan is de komst van Christus helder.
De verhouding tussen Vader en Zoon is dus cruciaal voor het verstaan van het Oude Testament, en gelukkig speelt de breedte van het Oude Testament én de heilsgeschiedenis werkelijk mee. Nu naar de rol van de Geest.
4.3 De Geest
Het werk van de Geest blijkt in de eschatologische dynamiek in de werkelijkheid. In Gods drievoudige werk van spreken (de Vader), komen (de Zoon) en troosten (de Geest) gaat het niet om herstel van de status quo, maar om herschepping. Dát is het werk van de Geest.
Over de eigen aard van het werk van de Geest specifiek onder het Oude Testament spreekt Noordmans met name in zijn meditaties die gebundeld zijn onder de titel Gestalte en Geest. Noordmans ziet het zo dat de Geest verschillende gestalten benut, vooral koningsgestalten, waarmee de Geest zich identificeert. Deze gestalten zijn echter vleselijk en dus keren ze zich tegen de Geest. Maar hoewel de gestalte probeert zich autonoom te handhaven, toch wordt hij verbroken door de overmacht van de Geest. In plaats van de gebroken gestalte treedt een herschapen gestalte. Zo wordt in de geschiedenis toegewerkt naar dé gestalte, de Messias. In het werk van de Geest doen dus niet alleen het mooie, goede en harmonieuze mee, maar juist ook de rauwe realiteit van verlies, scepsis, twijfel en strijd. Telkens kiest God nieuwe inzetten om Israël vast te houden en verder te leiden.
Deze lijn sluit nauw aan bij de zojuist gevonden sporen van de Triniteit in de theologische dieptestructuren vna het Oude Testament.
Het originele van Noordmans’ benadering is dat de zinloosheid en wetteloosheid van de richterentijd, de tragische figuur van koning Saul, het verzet van Rizpa, en de scepsis van de Prediker voluit een plaats krijgen in het werk van de Geest, en niet enkel een negatieve plaats. Daarnaast blijkt David niet de foutloze, perfecte koning te zijn, maar de koning die zich laat verbreken, als zondaar gerechtvaardigd wordt, en zo werkelijk messiaans, ‘een man naar Gods hart’ is.
In deze ‘dogmatiek in beelden’, zoals Noordmans hem noemt, horen dus ook de meest weerbarstige gedeelten van het Oude Testament bij de trinitarische dynamiek van Gods komen in de wereld. Telkens waar de Geest de aardse gestalte breekt, blijkt de eenheid van God zelf gebroken te zijn. Zo gaat God oordelend zijn weg – en hier haakt het aspect van ‘Gestalte en Geest’ in bij het aspect van de spanning tussen Schepper en Lijder: de werkelijkheid laat zich slechts kritisch begrijpen, in het licht van Gods oordelen. En het is juist in de crisis, in het oordelen, dat de levende God zich een weg baant. Hét oordeel is dat van God over Jezus’ werk: Hij is opgewekt tot onze gerechtigheid. Zo komen de oordelen over ons van het einde uit, ze dragen een eschatologisch karakter.
4.4 Evaluatie
Het potentieel van Noordmans’ benadering blijkt op een aantal punten.
Ten eerste in de manier waarop hij de letterlijke betekenis van de tekst laat staan, maar toch ruimte maakt voor een allegorische interpretatie ‘binnen de omheining der letter’ van de Schrift. Anders dan Bates beweegt hij dus niet weg bij de historisch-grammaticale exegese en anders dan Soulen is bij hem de Triniteit niet onze constructie, maar de werkelijkheid van Gods openbaring in de geschiedenis.
Wel moet voorkomen worden dat deze ‘allegorese binnen de grenzen van de letter’ een vorm van willekeur wordt. Daarvoor zijn twee bepalingen van belang. De eerste is: het volhouden van de concentratie op kruis en opstanding, omdat Jezus Christus het midden van de Schrift is, in die zin dat Hij – als persoon – geen tekst is, en dus het (in de woorden van Ingolf Dalferth) ‘externe midden’ van de Schrift vormt. Ten tweede is Jezus Christus ook echt de Christus der Schriften: niet alleen is Christus het criterium voor de waarheid van de Schrift, maar de Schrift is ook het criterium voor de waarheid aangaande Jezus Christus. Met andere woorden: sola scriptura en solus Christus zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden.
Een tweede positief punt van Noordmans’ benadering: de innerlijke samenhang van Triniteit en Bijbel strekt zich uit over heel de dogmatiek en heel het leven. De Schrift leert om over mens niet abstract te spreken, maar in het licht van de drie-enige God: drievoudig dus, als schepsel, zondaar en gerechtvaardigde; niet als mens in het algemeen. Ook de zonde heeft een drievoudige gestalte als val, ongeloof, en zonde tegen de Heilige Geest. En ook het heil valt in drieën uiteen als schepping, rechtvaardiging en heiliging.
Hier blijkt een wezenlijke samenhang tussen Triniteit en Oude Testament, die meer is dan een hermeneutische tool om het Oude Testament te domesticeren. Het echte, weerbarstige Oude Testament doet hier voluit mee. Ook behoedt deze manier van lezen de christelijke kerk er voor, de triniteitsleer tot een abstract en ahistorisch gegeven te maken, door het historisch karakter van Gods openbaring ten volle serieus te nemen. Een trinitarische lezing duwt Israël niet weg, maar bindt zich juist van begin tot eind aan Israël.
Wat mij betreft verdient Noordmans’ scheppingsleer wel kritiek – en niet alleen omdat scheppen niet alleen scheiden maar ook vormen is. Het werkelijkheidskarakter van het heil komt bij Noordmans uiteindelijk toch net te kort. Omdat het kritische geen voorbijgaande fase of episode is, maar blijvend, kan het heil onvoldoende gestalte krijgen in de reële werkelijkheid. Het verdient de voorkeur om bijvoorbeeld in het spoor van de Anglicaanse ethicus Oliver O’Donovan ook van een orde in de werkelijkheid te spreken, niet om weg te bewegen bij God in Christus, maar juist vanuit de werkelijkheid van de opstanding.
5. Conclusie
Uit het voorgaande laten zich samenvattend de volgende conclusies trekken.

  1. De Triniteit is ook in het Oude Testament te vinden, niet zozeer in individuele teksten of fenomenen, maar vooral in de theologische dieptestructuren van het Oude Testament. JHWH, de God van Israël, is gebleken de drie-ene God te zijn.
  2. Een voluit trinitarische interpretatie van het Oude Testament dient recht te doen (1) aan de letter van de tekst zonder daar bij te blijven staan, (2) aan de concrete geschiedenis die God met zijn volk Israël gaat, (3) aan de breedte, variatie en voortgang in het Oude Testament.
  3. De beide onderdelen van deze rede, de Triniteit in oudtestamentisch perspectief en het Oude Testament in trinitarisch perspectief, lopen uit op de concrete werkelijkheid van Gods openbaring als de God van Israël, de Vader van Jezus Christus en de Geest van de Gekruisigde.
  4. In O. Noordmans’ werk is een trinitarische hermeneutiek van het Oude Testament te vinden die historisch-grammaticale exegese en allegorese binnen de omheining van de letter bijeen brengt.
  5. Er is sprake van een inherente samenhang van Triniteit en Oude Testament. God zelf is, als de levende God, drievoudig bewogen, maar ook het Oude Testament is drievoudig bewogen: het is niet enkel tekst maar ook Woord van de levende God en is niet zomaar een verloop van de tijd, maar heilige geschiedenis.
  6. Het is de moeite waard om energie te steken in het nauw verbinden van systematische theologie en bijbelwetenschap. De systematisch theoloog hoeft zich niet geroepen te voelen om het werk van de bijbelwetenschapper over te doen, maar zijn taakstelling gaat verder dan enkel interdisciplinaire dialoog; het gaat ook om intradisciplinaire integratie.
  7. Het gereformeerde verstaan van de Schriften is in onze tijd niet zozeer gebaat bij formele hermeneutische bezinningen, als wel bij het aanboren van katholieke leestradities in de gemeenschap van de kerk.

De Schriften zijn drievoudig bewogen, omdat God zelf drievoudig bewogen is. Omdat Hij leeft, is een leven met de Schriften als leven op Gods beloften mogelijk en werkelijk.
Het is een leven onder Gods zegen.
Persoonlijk woord
Aan het eind van deze rede wil ik graag nog enkele personen en instanties bedanken. Allereerst de betrokkenen bij mijn benoeming: het college van bestuur en de heren curatoren. Ik ben dankbaar voor het vertrouwen dat u mij hebt geschonken door mijn benoeming tot hoogleraar aan de synode voor te stellen. Ik hoop dat vertrouwen niet te beschamen. Dankbaar ben ik ook voor de manier waarop de voorzitter van het curatorium, ds. A. van der Zwan, voorging in de dienst van installatie. Ik hoop dat we samen door Gods genade de kostbare band tussen kerk en school levend mogen houden.
Mijne heren hoogleraren en universitair hoofddocent, dames en heren docenten, collega’s, wij kennen elkaar al jarenlang en we werken naar mijn mening goed, broederlijk en collegiaal samen. Ik heb er alle vertrouwen in dat we dat zullen blijven doen, in dienst van de levende God en voor zijn Koninkrijk, en ten dienste van academie en samenleving. Graag betrek ik hier ook graag de collega’s van de TU Kampen en de Nederlands Gereformeerde Predikantenopleiding bij. In de onderzoeksgroep Biblical Exegesis and Systematic Theology werken we op mooie manier samen aan gereformeerde theologie vandaag. Laten we samen verder aan die roeping gestalte geven.
Mijne heren emeriti-hoogleraren, ik ervaar het als een voorrecht dat u vanmiddag hier aanwezig bent. Aan het onderwijs dat ik van u heb mogen ontvangen, denk ik met dankbaarheid terug. In het bijzonder noem ik vanmiddag uiteraard u, hooggeleerde Den Hertog. Het is mij een eer en voorrecht u te mogen opvolgen op deze leerstoel. U hebt een navolgenswaardig voorbeeld gegeven van existentieel-gereformeerde theologie. Die lijn wil ik graag voortzetten, uiteraard op mijn eigen manier. Het uit het hoofd citeren van Luthers Heidelberger Disputatie in het Latijn lukt mij steeds beter, maar op die negentiende eeuwse Duitsers blijf ik oefenen.
Helaas is mijn promotor prof. dr. Hans Maris vanmiddag afwezig; hij zit in Benidorm (helaas voor ons dan). Laat me hier uitspreken dat ik dankbaar ben voor wat ik van zijn milde wijsheid en theologische fijngevoeligheid heb mogen leren.
Dank aan de vertegenwoordigers van andere faculteiten, hoogleraren en anderen, die hun betrokkenheid tonen en delen in de vreugde van deze dag.
Dames en heren studenten, een van u zei laatst tegen mij dat ik toch wel veel plezier in mijn werk moest hebben, want ik was volgens hem altijd vrolijk – toen ik die opmerking thuis vertelde, werd daar trouwens met een bepaald soort vrolijkheid op gereageerd… Maar het is waar: ik vind het geweldig om dit werk te mogen doen. Ik hoop dat in de colleges de hilaritas theologorum en de vreugde in God, gein en genade, samen op gaan – natuurlijk gepaard met hard studeren.
Graag spreek ik mijn dank uit aan het adres van het onderwijsondersteunend personeel voor het vele werk dat door u is verzet, ook voor deze bijeenkomst. Mijn grote waardering daarvoor!
Gemeenteleden en kerkenraadsleden van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Genemuiden, uw aanwezigheid bij deze bijeenkomst waardeer ik zeer. Aan de tijd waarin ik als uw predikant heb mogen dienen, bewaar ik vele kostbare herinneringen. Te zien dat het Woord van God heel verschillende mensen samenbond en -bindt in de liefde, heeft mij telkens bemoedigd.
Lieve moeder, van jou en vader heb ik meegekregen hoe goed het is om de Heere te vrezen en dat alle andere dingen daaraan ondergeschikt zijn. Dat ieder van God gaven krijgt om een plek in te nemen, en dat je dus ook geroepen bent om dienstbaar te zijn en hard en veel te werken. Dat is van grote waarde. Dank voor je voortdurende betrokkenheid en liefde.
Schoonouders, broers, zussen, zwagers, schoonzussen, verdere familie, dat jullie dit bijzondere moment met ons willen meemaken, doet Hanneke en mij buitengewoon goed.
Lieve kinderen, Karel, Mathilde, Adrian en Jan Jaap, ik ben wel benieuwd hoeveel jullie van mijn verhaal zojuist hebben begrepen. Wat we hier aan de TUA doen, verschilt in principe niet zo veel van wat we thuis doen, als jullie vragen hebben na het bijbellezen. Dus als je ook nog eens theoloog zou willen worden: het komt neer op lezen, vragen stellen en bidden. Vooral bidden.
Mijn vader heeft er naar uitgezien om deze dag mee te maken, maar het werd hem niet gegeven. Op stille zaterdag hebben we hem bij het licht van Pasen begraven. Ik noem de naam van mijn vader met ontroering, dankbaarheid en liefde.  Bij alles wat hij in de achterliggende jaren moest loslaten, liet de levende God hem niet los. In dat licht is dogmatiek ook maar van voorbijgaande aard. Wat overblijft is de doxologie, de lofprijzing.
Ik dank u voor uw aandacht.

Eén gedachte over “Inaugurele oratie”

Geef een reactie

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.