Mijn column in het Reformatorisch Dagblad, 28 februari.
Wij leven in een hongerige tijd. De nieuwshonger bleek niet te stillen, ook toen er rond de gezondheidssituatie van prins Friso eigenlijk niets te melden viel. Honger naar sensatie was er ook, bij de filmploegen op de spoedeisende hulp van het VUmc. De honger naar publiciteit bij het VU bleek sterker dan het ethisch besef. De machtshonger van Poetin lijkt onbegrensd, en de honger naar geld van bazen van woningcorporaties verbaast al nauwelijks meer.
Verschillende vormen van honger, maar allemaal mateloos, onverzadigbaar en uiteindelijk vaak schadelijk. Het verzadigingspunt wordt zo maar niet bereikt met nieuwsbulletins die keer op keer openden met de mededeling dat er niets te melden valt. Honger gestild met leegte.
We doen er zo maar aan mee. Mateloos online zijn, mateloos eten en drinken. ‘I can’t get no satisfaction’, zoals de Rolling Stones zongen. Onze consumptiemaatschappij wakkert door middel van de alomtegenwoordige reclame die honger alleen maar aan.
De christelijke traditie reikt ons in de vastentijd, en breder: in de christelijke deugd van matigheid, wat anders aan. Niet direct proberen de honger en consumptiebehoefte te stillen, maar het uithouden bij de honger, en die honger soms zelfs opzoeken. Dat alles niet op een rigide manier, en niet als iets verdienstelijks voor God. Maar veertig dagen zonder luxueus voedsel of alcohol, of zonder luxe-aankopen, kunnen helpen om te beseffen hoe grote plaats deze dingen in je leven hebben, meestal groter dan je tevoren dacht. Paradoxaal genoeg leer je door matigheid des te meer waarderen wat je hebt ontvangen, en ook des te meer genieten. Mateloos genieten is onmogelijk; echt genieten bestaat bij gratie van een grens.
Dat die grens en andere grenzen vergeten werden, stortte de financiële wereld in een crisis. Bij de oplossing van de crisis, en bij de nieuwe bezuinigingen waar de coalitie aan werkt, is een relativering van onze honger naar meer broodnodig. Hoe veel frustratie gaat een dalend welvaartsniveau opleveren?
Laat het goede getuigenis van christenen uitgaan dat ze tevreden zijn met wat ze hebben, omdat hun verlangen allereerst op God gericht is. Dat betekent volgens de schrijver aan de Hebreeën enerzijds leven zonder geldzucht, en anderzijds vertrouwen op de God die heeft gezegd: ‘Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten’. Let wel: dat vertrouwen is dus niet los verkrijgbaar van een leven in gehoorzaamheid, geen geestelijke werkelijkheid zonder broodnuchtere praktijk.
Door de rem te zetten op een honger naar allerlei begeerlijks in deze wereld, komt er ruimte waarvan we mogen hopen dat God die vervult met honger naar Zichzelf. Enkel in die laatste betekenis wens ik iedereen een hongerige tijd toe.