Dit is mijn bijdrage aan een studiedag naar aanleiding van het boek Gereformeerde hermeneutiek vandaag, op 29 september 2017 in Kampen.
Inleiding
Laatst woonde ik de jaaropening bij van een gereformeerde middelbare school. Onderdeel van een van de bijdragen was het tonen van een overzichtje in een powerpointpresentatie — en ik betreur dat ik er geen foto van heb gemaakt. Het gaf in een schema weer wat er centraal stond in bepaalde perioden in de kerkgeschiedenis. De eerste vier eeuwen was dat ‘Jezus Christus’, de 5e tot en met 16e eeuw was dat ‘Het instituut kerk en de paus’, en vanaf de 16e eeuw tot heden was dat ‘De leer van de kerk’. I kid you not. De toepassing — verrassend genoeg — was dat we terug moesten naar Jezus. Als we maar dicht bij Hem blijven, komt het goed!
Voor de discussie vandaag was die gebeurtenis op een aantal manieren interessant. Niet vanwege diepgaande inzichten in de geschiedenis, maar uiteraard wel vanwege het beeld van de geschiedenis dat hiermee werd overgedragen. De Reformatie was een verbetering ten opzichte van de periode ervoor, maar het was uiteindelijk nog niet genoeg, want we moeten terug van de leer naar Jezus Christus zelf. En kennelijk voelde men de erfenis van de Reformatie als een ballast.
Natuurlijk was dit ‘maar’ gewoon een opening van een schooljaar. Wat voor conclusies laten zich daar nu aan verbinden? Toch ben ik zo ondeugend om een parallel te zien met de aandacht voor hermeneutiek aan deze instelling, zeker in vergelijking tot de instelling waaraan ik mag werken: de expliciete stap bij het eigen recente verleden vandaan en de niet bepaald onverdeeld positieve evaluatie van de Reformatie. Tegelijk proef ik ook een oprecht verlangen om het voorbij alle historische ballast over Jezus Christus zelf te hebben. In dat verlangen vinden we elkaar, zonder meer.
Toch merk ik aan de TUA minder de behoefte om bij het eigen verleden vandaan te stappen (dat verleden was ook wat anders geprofileerd) en zie ik juist een verlangen om nog altijd bij kernnoties van de Reformatie voor anker te gaan, omdat je daar een theologie vindt die leeft. De gevaren daarvan zie ik trouwens ook, en ik ben vanochtend niet helemaal naar de TU Kampen afgereisd om me op de borst te kloppen. Het mooie van christelijk gereformeerd zijn is immers dat je altijd zo veel hebt om bescheiden over te zijn.
Bedankt voor de uitnodiging om mee te denken over het belangrijke thema van deze bundel. Ik vind het belangrijk om voorop te stellen dat we samen voor dezelfde uitdagingen staan en dat we elkaar buitengewoon hard nodig hebben in de complexe vragen van de hermeneutiek vandaag. Het verschijnen van deze bundel is een felicitatie waard: er is een best lange aanlooptijd geweest en op enig moment waren er zoveel projecten over hermeneutiek aan de TU Kampen onderweg, dat er een uitgesproken hermeneutische sensitiviteit nodig was om het overzicht over al die projecten te houden.
Wat ik waardeer in deze bundel is dat hedendaagse hermeneutische uitdagingen niet uit de weg worden gegaan, maar met open vizier worden aangevat, zonder te focussen op alleen de casuïstiek. Er wordt echt gepoogd om een omvattende visie te ontwikkelen. De auteurs zijn op de hoogte van de discussies van vandaag en weten beargumenteerde keuzes te maken en dat nog helder op te schrijven ook. En terecht schrijft Roel Kuiper in het woord vooraf dat de bijdrage van Hans Burger dragend is voor het geheel: op een fundamentele (en ja, ook ingewikkelde) manier ontvouwt hij een hermeneutische theorie. In mijn bijdrage zal ik dan ook vooral ingaan op de bijdragen van Hans Burger en Ad de Bruijne, met alle respect overigens voor de andere bijdragen, maar het systematisch-theologisch bloed kruipt weer eens waar het niet gaan kan.
Direct zeg ik: de bijdragen over de verschillende vakgebieden voegen wel degelijk iets toe, want bij alle spreken over hermeneutiek moet het naar de praktijk toe. Zoals Noordmans al zei: we kunnen wel steeds de messen blijven slijpen, maar op enig moment moeten de varkens toch geslacht worden (en ik hoop maar dat ik daarmee niet de veganisten tegen me in het lijf jaag en straks bij thuiskomst mijn deur beklad terugvind; je weet het niet meer, dezer dagen).
Goed, dat was totnogtoe alleen wat formele waardering. Ook inhoudelijk is er veel moois in deze bundel te vinden. Ik noem drie dingen. Allereerst de manier waarop met name Hans Burger het belang van de vorming tot goede bijbellezers benadrukt. Goed leren lezen en verstaan heeft te maken met het werk van de Heilige Geest, en gereformeerde hermeneutiek wordt hier in het kader van de heiliging neergezet. Zoals christenen moeten leren naar al Gods geboden te leven, moeten ze ook leren naar al Gods beloften te lezen — dat is dan mijn vertaling van wat Burger hierover schrijft. Hij reikt enkele ‘bouwstenen voor een theologisch framework’ aan, waarvan de opstanding van Jezus Christus het belangrijkste is: de vernieuwing van ons bestaan in Hem heeft betekenis voor de vernieuwing van ons verstaan. Christenen worden opgenomen in het ‘theodrama’ — dat lijkt zoiets als de heilsgeschiedenis, maar dan ingedeeld in verschillende ‘bedrijven’, als in een toneelvoorstelling, waardoor ruimte ontstaat voor creativiteit van de toneelspelers (een beeld waar ik altijd even van moet slikken in het licht van de nieuwtestamentische term hypokritos). Christenen lezen ook samen de Bijbel, dus is de kerk van belang en er is sprake van ‘transformatie’, levensvernieuwing. Burger beschrijft deze als overgang van een oud en werelds perspectief naar een perspectief coram deo (tegenover God). Dat lijkt me zeer de moeite waard.
Vervolgens werd ik getroffen door wat Ad de Bruijne schrijft: ethisch brood wordt dagelijks ontvangen. Dus hebben wij ons te oefenen in ontvankelijkheid, want wij hebben de ethische waarheid niet op zak. En, vul ik vragenderwijs aan, we hebben dus de succesvolle hermeneutische theorie niet op zak? Ik denk dat dit bedoeld wordt, maar waarom ik het toch in de vragende vorm stel, hangt samen met mijn derde punt van waardering, dat raakt aan een vraag en eerste punt van kritiek.
Ten derde waardeer ik namelijk de inzet bij ‘hermeneutische sensitiviteit’. Voorheen werd er aan deze instelling wel gesproken van ‘hermeneutische competentie’. Dat lijkt me toch wat anders. Een competentie verwerf je, moet je vervolgens wij bijhouden, maar je hebt ‘m dan toch maar voor elkaar. Je kunt zwemmen of je kunt niet zwemmen, fietsen of niet fietsen, je bent hermeneutisch competent of niet. Door oefening wordt het beter, maar je basisniveau heb je te pakken – gefeliciteerd! Het klinkt ook als een niveau dat door sommigen wordt gehaald, door anderen helaas niet. De term ‘hermeneutische sensitiviteit’ lijkt me veel beter en dat lijkt me niet alleen een kwestie van woordkeus. Disclaimer: ik heb meegewerkt in de GTU-werkgroep die een nieuw theologiebegrip en onderwijsconcept moest schrijven, waarin deze hermeneutische sensitiviteit een sleutelrol vervult. Hermeneutische sensitiviteit draait juist niet om iets wat ik beheers, maar om een ontvankelijkheid: geen hermeneutische gereedschapskist om mee aan de slag te gaan, maar een hermeneutische antenne om af te stemmen op de stem die ik moet horen. “Spreek, Heere, uw knecht hoort” — als ik het even kort door de bocht mag zeggen: dat is geen hermeneutische competentie van Samuël, maar wél een hermeneutische sensitiviteit, die prima zonder tekentheorie kan.
Ik ben eigenlijk wel benieuwd of de auteurs van deze bundel het met me eens zijn dat hermeneutische sensitiviteit en hermeneutische competentie verschillende dingen zijn. In sommige bijdragen worden beide begrippen namelijk nog wel door elkaar gebruikt (zo op p. 14v). Dat lijkt me geen goed idee.
Voor mij ligt hier een belangrijk punt, ook een kritiekpunt op de bundel. In de bijdrage van Hans Burger wordt eerst de hermeneutiek heel theologisch ingestoken, maar naar mijn idee loopt dat wat weg als het tekengebruik aan de orde komt. Leidt de grote nadruk op tekentheorie er toch niet toe dat onze hermeneutische techniek het eigenlijke moet gaan doen? Doordat de hermeneutiek hier zo methodisch wordt vormgegeven, krijg je toch de indruk dat het een methode is die je je eigen moet maken en krijgt in tweede instantie de nadruk op vorming tot goede bijbellezers zelfs een wat methodistische ondertoon. Hoe verhoudt zich dit tot het statement van Barend Kamphuis op p. 146, dat mij uit het hart gegrepen is: ‘dat hermeneutiek een zaak van genade is, en niet allereerst een zaak van vaardigheid.’ (Kamphuis heeft dit van Bonhoeffer, daar komt het vast van). Natuurlijk moet je theologische vaardigheden leren, maar dat zijn maar randvoorwaarden. Het eigenlijke moet je gegeven worden.
Dat ‘gegeven worden’ van theologische taal biedt volgens mij ook een mogelijkheid om de Reformatie veel positiever te waarderen dan in deze bundel gebeurt. Niet dat er expliciet aan Reformatie-bashing wordt gedaan, maar de focus ligt duidelijk meer bij de interpretatieve praktijken van de Vroege Kerk en de viervoudige schriftzin. Ik denk dat daar ook wat te halen valt, al is het nog wel uitdagend om ons die interpreterende praktijken eigen te maken: hoewel de kerkvaders wel degelijk een bepaalde manier hadden om de Bijbel te benaderen, staat die manier voor ons intuïtief al wel snel op afstand.
Wat is er dan bij de Reformatie te halen? Wat mij betreft de overtuiging dat de Bijbel het levende Woord van God is. ‘Woord’ is niet hetzelfde als ‘tekst’. God spreekt zijn eigen Woord, Hij spreekt ons aan en zo wil de Schrift dan ook ontvangen zijn: als communicatie van de Levende. Anders gezegd: het beloftekarakter van de Schrift geeft de theologische hermeneutiek zijn eigenheid. Centraal staan dan niet onze verstaansprocessen, zoals de insteek van de bundel is (vooral in Hans Burgers tekentheorie), maar Gods spreken. Daarmee beginnen we niet bij onze complexe vragen, maar bij de aard van het spreken van God, dat belovend van aard is. Dat lijkt me nu typisch gereformeerd.
Al de waarheden van het evangelie zijn beloften, zoals de Heidelbergse Catechismus al zegt. Vraag 22: Wat is een christen nodig te geloven? Al wat ons in het Evangelie beloofd wordt, en dat leren ons de artikelen van het christelijk geloof in een hoofdsom. Met andere woorden: alle geloofswaarheden zijn beloften: Gods woorden in het heden die anticiperen op de toekomst en die gedragen worden door de betrouwbaarheid van Hem die spreekt. Dan heb ik nog wel genade nodig die me opmerkzaam maakt om te horen wat God zegt, maar ik heb geen complete toolkit met een tekentheorie nodig.
In dit licht valt het accent nog sterker op onze positie als ontvangers van de Schrift: “wat hebt gij dat gij niet hebt ontvangen?” De weerbarstigheid van de Schrift komt zo ook beter uit. Theologisch gesproken vindt ons bijbellezen niet alleen plaats in het kader van de heiliging, waarin we tot betere (of in ieder geval minder slechte) bijbellezers worden gevormd, maar ook in het kader van de rechtvaardiging: Gods oordeel gaat over ons bijbellezen, en dan komt het op aan dat we recht hebben gesproken van God en zijn Woord, recht hebben gelezen in gericht en genade. Dat lezen is genade en vraagt ook om vergeving. Al lezend zijn wij tegelijk zondaar en rechtvaardige, tegelijk degene die alles misverstaat en in zijn eigen straatje wil inpassen én degene die tot zijn verwondering genade ontvangt. Liever zou ik dit geen ‘framework’ noemen, zoals Hans Burger doet; wel ben ik er wel van overtuigd dat dit ten volle bijbellezen is in een soteriologisch perspectief. Daarbij gaat het overigens, voor de duidelijkheid, niet alleen om het eigen heil of iets dergelijks, maar om het hele verstaan van de hele werkelijkheid coram deo, voor Gods aangezicht.
Dit accent op de rechtvaardiging kan volgens mij ook helpen om het kritische karakter van Gods Woord uit te laten komen. Verbum dei, quo venit, venit adversarius, schrijft Luther: waar Gods Woord komt, komt het mij tegen, als tegenstander. Dat kan natuurlijk een dialectiek worden die dol draait, maar het lijkt me hermeneutisch zindelijk om de Schrift niet allereerst met onszelf mee te lezen, op zoek naar bevestiging van onze standpunten, maar juist tegen onszelf in. Dat hebben we steeds opnieuw te leren.
Al met al valt er bij de Reformatie meer te halen dan in deze bundel gebeurt. Ik ben van de theologie van de Reformatie minstens zo onder de indruk als van hedendaagse hermeneutische uitdagingen, en dat wens ik u eigenlijk ook wel toe. En ik leg de vraag maar in het midden waarom u er eigenlijk aan hecht om de bundel ‘Gereformeerde hermeneutiek vandaag’ te noemen als de Reformatie vooral in de achteruitkijkspiegel te zien is.
In dit verband heb ik nog wel een concern, een zorgpunt. In aansluiting bij Abraham Kuyper wil Ad de Bruine ‘in de uitleg en de verwerking van de Schrift vrijmoedig gebruik [maken] van inzichten uit de geschapen werkelijkheid’ (p. 27). Is het niet reëel om te vermoeden dat deze inzichten (welke dan?) niet zozeer vanuit denken vanuit Gods scheppend handelen worden ingedragen, maar op basis van een soort common sense uit de contemporaine cultuur? Ik bewonder in de neocalvinistische traditie de moedige openheid richting de cultuur, maar ik zie ook de bedreiging dat de heersende cultuur de kaders aanreikt waarbinnen de Bijbel nog wat mag bijdragen. Ik ben op dit punt eerlijk gezegd niet gerust. Ik vrees dat ‘de geschapen werkelijkheid’ een chiffre kan worden voor de theologische flavour of the week.
Op verschillende momenten in het boek wordt de Bijbel ook een ‘factor’ genoemd, waarnaast nog andere factoren een rol spelen in het verstaan. Is de Bijbel dát, een factor onder andere factoren, en dan is de theoloog of hermeneut aan zet? Halen we de spanning van het spreken van God er niet af als we deze benadering kiezen? Ook op dit punt ben ik niet gerust.
Nog een punt van kritiek en voor discussie. In de gereformeerde wereld spelen tal van heikele kwesties, niet het minst in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Waarom wordt in dit boek dan de link met die discussies niet gelegd? Is de manier waarop in 2014 met de thematiek vrouw en ambt werd omgegaan, een goede manier in het licht van dit boek? En het rapport van 2017? Zijn beide toelaatbaar, is een van beide OK, of zijn beide laakbaar? Het lijken me voor de hand liggende vragen, maar ze komen in dit boek niet aan de orde. Eerlijk gezegd lijken die vragen me ook relevanter, niet alleen kerkelijk maar theologisch, dan het beschrijven van de functie van hermeneutiek in de verschillende theologische disciplines. Natuurlijk is daar wel van verschillen sprake, maar het is lang niet zo spannend als inhoudelijk op ingewikkelde kwesties ingaan. De messen zijn geslepen, maar wat is nu de goede manier om de varkens te slachten – een heel verkeerde metafoor natuurlijk voor de discussie over vrouw en ambt en andere discussies die raken aan de hermeneutiek. Ik heb in het programma van deze dag gezien dat deze thematieken vandaag wel aan de orde komen. Maar dan blijft mijn vraag: is het nu zo dat dit boek als het ware een hermeneutische theorie biedt die je copy-paste op verschillende onderwerpen kunt plakken en waar dan als vanzelf een oplossing uit komt rollen? Volgens mij werkt hermeneutiek zo niet, zoals zojuist betoogd, en volgens mij heb ik zelfs centrale passages uit dit boek aan mijn kant als ik dat zeg.
De vraag blijft dus: hoe kan het dat er een boek vol geschreven wordt over hermeneutiek waarin de vragen van vrouw en ambt, die in de GKv zo heftig speelden toen aan dit boek werd gewerkt, niet aan de orde komen? Hermeneutiek is toch geen academische exercitie los van kerkelijke vragen?
Richting het einde van mijn bijdrage wil ik graag ook nog wat opmerken over de verschillende bijdragen van vaktheologen over de betekenis van hermeneutiek voor hun vakgebieden. Ik moet zeggen dat ik het vooral boeiend vond om te zien hoe de praktische theologen in een heel andere vakmatige context dan de mijne zoeken naar een gereformeerde hermeneutiek vandaag. Op de uitdrukking ‘door de tekst heen preken’ moet ik nog eens kauwen, maar te denken geeft hij zeker. In ieder geval is duidelijk dat preken meer is dan alleen het uitleggen van de tekst en dat de eigen horizon ook meedoet. Het lijkt me spannend om hier wegen te vinden.
Samenvattend: bij alle moois dat deze bundel biedt over vorming tot bijbellezers en over het ontvangen van de Schrift, mis ik niet alleen de concretisering (dat is tot daar aan toe), maar vooral de inhoudelijke verwerking van theologische grondnoties van de Reformatie: belofte, rechtvaardiging, oordeel en genade.
Misschien is mijn bijdrage wel grotendeels tamelijk voorspelbaar Apeldoorns of christelijk-gereformeerd. Het zij zo en u kunt mij werkelijk geen groter plezier doen dan door mijn bijdrage zo te afficheren. Maar toch. Laten we alstublieft voorbij de sjablonen komen en voorbij het makkelijk plakken van etiketten, kerkelijk en theologisch, over nieuwe hermeneutiek of juist oude koek, en samen zoeken om de Schriften en heel ons leven te verstaan coram deo. Gods belofte bindt ons samen.
Stimulating response. Have a good discussion!