De werkelijkheid van Christus en een cumulatief-federatief kerkmodel
Mijn bijdrage aan het jongste nummer van Kontekstueel (klik hier voor een proefnummer)
Het oecumenisch initiatief van het Platform Rome-Reformatie heeft behoorlijk wat tongen en pennen losgemaakt. Op het eerste gezicht mag het zoveelste oecumenische initiatief met voorzichtigheid, reserve, of zelfs cynisme bekeken worden: was de oecumene niet vooral iets waar eerdere generaties voor warmliepen, niet iets voor de huidige tijd? Toch trok de bijeenkomst naar aanleiding van de uitgegeven verklaring een aanzienlijk publiek, opvallend genoeg ook jonge mensen.
Intussen werd in kringen van het Reformatorisch Dagblad afwijzend op het initiatief gereageerd. Niet alleen vroeg een columnist zich af of een stap in de richting van Rome geen verraad was aan degenen die vijfhonderd jaar geleden met hun bloed hadden betaald voor de reformatorische boodschap, maar de afgelopen maanden waren opvallend veel artikelen te lezen waarin de oude overtuigingen nog eens werden opgepoetst dat de paus de antichrist is en de kerk van Rome een valse kerk. Daarbij is te bedenken dat scherp afwijzende opinie-artikelen in het Reformatorisch Dagblad geregeld een helder signaal dat in de overtuigingen van de achterban iets onherroepelijk aan het schuiven is, zodat met passie tegengas gegeven wordt.
Wat is er aan de hand? Waarom heeft de oecumene de wind mee, althans meer mee dan voorheen? In deze bijdrage wil ik niet herhalen wat ik op de studiedag van het Platform heb gezegd; die lezing wordt elders gepubliceerd. Wel wil ik reflecteren op wat hier aan de hand is. Hoe is de herleving van oecumenisch bewustzijn, van daadkracht zelfs, te verklaren?
In zijn bijdrage aan dit nummer spreekt Karel Blei zijn verbazing uit over het initiatief. Hij spreekt van een ‘verrassing’, vooral omdat de initiatiefnemers uit kringen komen waarin de gereformeerde belijdenis traditioneel hoog wordt gehouden, die kritisch spreekt over de rooms-katholieke kerk. Gelden die belijdenissen niet meer, vraagt Blei zich af. Met andere woorden (mijn woorden) gaat het bij dit initiatief niet om relativering van de gereformeerde belijdenis?
Op dit punt is het van belang, de aard van de belijdenis in het oog te houden. Het gereformeerd belijden is geen reglement van orde, maar heeft een voluit geestelijk karakter (overigens geldt dat ook van de kerkorde, die niet zonder reden vaak samen met de belijdenis werd opgesteld). Het gaat niet om de punten en komma’s, maar om het hart van de zaak, om de religie van de belijdenis. En wat die kern betreft is de rooms-katholieke kerk vandaag de dag nu eenmaal meer nabij dan vijfhonderd jaar geleden. Dat heeft met ontwikkelingen aan beide zijden te maken: met groter accent op genade en het werk van Christus aan rooms-katholieke zijde, maar ook met de herontdekking van het belang van liturgie, ritueel en sacrament, en nieuwe lezingen van Paulus aan de protestantse kant.
Het mag vreemd klinken van de kant van een dogmaticus, maar toch denk ik dat inhoudelijke overwegingen niet de belangrijkste rol spelen. Dogmatische posities en rationele overwegingen zijn uiteraard niet onbelangrijk, maar de oecumenische attitude wordt – als ik het goed zie – door meer bepaald. De ‘druk van de tijd’ is van belang: de voortschrijdende secularisatie maakt dat de fronten zijn verschoven. Gereformeerde christenen zijn dankbaar als ze op hun werk of bij hun sport iemand ontmoeten die ook christen is, ook al behoort hij of zij tot een ander verband. En richting de samenleving is de verdeeldheid van christenen niet langer uit te leggen. Ze maakt het christelijk getuigenis ook diffuus en zorgt er geregeld voor dat het in het geheel niet wordt gehoord.
Toch is het opvallend (en Karel Blei legt daar terecht de vinger bij) dat behoorlijk veel initiatiefnemers van het Platform Rome-Reformatie afkomstig zijn uit kerken die eerder terughoudend waren ten aanzien van de oecumene. Wat is daar aan de hand? Op dit punt kan ik in beginsel alleen voor mijzelf spreken, maar ik heb wel een paar educated guesses voor wat het geheel betreft. Als belijdend lid van de christelijke gereformeerde kerken is de vraag voor mij onontkoombaar of de afgescheiden traditie niet op haar laatste benen loopt. Deze kerken werden altijd gekenmerkt door een zekere mildheid en een souplesse in het omgaan met verschillen, maar hoe langer hoe meer worden zaken op scherp gezet. Het is alleen maar te hopen dat de synode die in deze maanden samenkomt, de christelijke wijsheid en moed vindt om elkaar niet los te laten. Tijdens de vorige synode werd door een van de afgevaardigden voorgesteld om de CGK te laten opgaan in de Protestantse Kerk in Nederland, omdat daar ruimte is voor de diverse standpunten die de CGK momenteel sterk verdelen. Dat – mijns inziens: verstandige – advies werd niet bepaald omarmd. Toch is het alternatief van bijvoorbeeld een kerkscheuring in deze tijd onvoorstelbaar schadelijk: niet alleen voor het imago van de kerk en voor persoonlijke verhoudingen binnen een gemeente en tussen kerken, maar ook voor het persoonlijke geloof. Velen houden het niet meer uit bij de overtuiging dat juist het eigen smalle segmentje van de christelijke wereld het exclusief bij het juiste eind heeft.
Is dit niet eenvoudigweg postmodern relativisme? Dat zou kunnen, maar dat hoeft het niet te zijn. Wat mij betreft gaat het hier om realisme, maar dan wel van een specifiek christelijke soort. In zijn tekst over het verantwoordelijke leven, opgenomen in zijn Ethik, overweegt Bonhoeffer dat wie verantwoordelijk handelt, moet doen wat bij de werkelijkheid past, wat wirklichkeitsgemäß is. Maar wat werkelijk is, heeft God in Christus geopenbaard. Bonhoeffer schrijft: ‘De werkelijkheid zonder de werkelijke [Christus] te willen verstaan, betekent in een abstractie leven’ (Dietrich Bonhoeffer, Ethik, DBW 6:261, mijn vertaling). Niet wat wij voor ogen zien, is de werkelijkheid, maar wat Christus openbaart. Oecumene is dus niet een project van christenen die al onderhandelend en compromissen sluitend zien hoe ver ze kunnen komen, maar de omdat Christus leeft en Hij maar één lichaam heeft, is de kerk werkelijkheid. Niet wat voor ogen is, heeft prioriteit, maar de Christuswerkelijkheid en het Rijk dat komt. Anders gezegd: over de kerk als lichaam van Christus valt alleen gelovig te spreken; anders blijft enkel ons project over.
Nu waren de gereformeerde vaderen er niet minder van overtuigd dat het om Christus gaat en dat over de kerk alleen vanuit Christus te spreken valt. Vergelijk de Heidelbergse Catechismus: in antwoord op de vraag wat je van de kerk gelooft, volgt geen definitie in de trant van ‘de kerk is…’, maar klinkt het belijdend: ‘Dat de Zoon van God van het begin van de wereld tot aan het einde zich uit het gehele menselijke geslacht een gemeente, die tot het eeuwige leven is uitverkoren, door zijn Geest en Woord in de eenheid van het ware geloof vergadert, beschermt en instandhoudt, en dat ik hiervan een levend lid ben en eeuwig zal blijven.’ Dat is de toonhoogte om over de kerk te spreken.
Toch is het juist ook de Heidelbergse Catechismus die in krachtige bewoordingen de paapse mis als vervloekte afgoderij afwijst. Toegegeven, dat gebeurt in een passage die in de eerste editie niet stond en pas later is toegevoegd als reactie op de leerveroordelingen van het Concilie van Trente – maar alsnog maakt ook dit onderdeel uit van de zo geliefde Heidelberger.
Dus blijft de vraag: waar zijn al die vanouds confessionele gereformeerden mee bezig als ze toenadering zoeken tot de rooms-katholieke kerk? Voor mijzelf geldt dat de eenheid van de kerk net zo serieus genomen moet worden als de waarheid die op het spel staat. Vanouds ligt het accent vooral op de waarheid: alleen in de waarheid kan de eenheid gevonden worden. Vanaf de vroege kerk is het echter net zo goed andersom: alleen in de eenheid kan de waarheid gevonden worden. Dat kerkverbanden vastlopen en zich als een schroef doldraaien rondom diverse kwesties, vraagt niet om een sterkere focus op de unieke waarheid (of zelfs de specialiteit van het huis), maar om het betrekken van de wijsheid van anderen, om de eenheid van de christelijke kerk. Wie de eenheid niet zoekt, kan de waarheid niet vinden. Christus zelf is namelijk de Waarheid in persoon, en Christus is niet gedeeld.
De vraag is wel hoe het streven naar eenheid concreet gestalte kan krijgen. Te denken valt aan een cumulatief-federatief model. Daarbij hoeven niet bijvoorbeeld alle Nederlands-gereformeerden hun Nederlands-gereformeerd zijn op te geven ten gunste van een grootste gemene deler. Wat wel kan, is dat bijvoorbeeld de NGK als geheel onderdeel wordt van de Protestantse Kerk, en de Protestantse Kerk in Nederland onderdeel van de kerk van het Westen, de rooms-katholieke kerk. Daarbij gaat het dus niet om een oecumene van het hart, de individuele en gevoelsmatige eenheid zoals die een tijdlang door de Evangelische Omroep werd gepropageerd, maar juist om een institutionele en collectieve eenheid: een kerkelijke eenheid dus. Hiervoor is nodig dat het grotere verband ruimhartig ruimte schept voor het kleinere: christelijk-gereformeerden brengen hun eigenheid binnen de PKN in, en (belangrijker) binnen de rooms-katholieke kerk wordt ruimte geschapen voor de protestantse ritus. Een analogie is de manier waarop sommige Orthodoxe kerken aan Rome verbonden zijn.
Het institutionele is hierbij cruciaal. Een persoonlijke noot in dit verband: als christelijk-gereformeerd predikant werk ik aan de Protestantse Theologische Universiteit om daar toekomstige predikanten voor de Protestantse Kerk op te leiden. Van diverse kanten ontving ik het advies om dan ook maar lid te worden van de Protestantse Kerk. Daarmee is helemaal niets mis, integendeel: mijn bijdrage laat zich tot op dit punt lezen als een aansporing daartoe. Maar het doorsnijden van de banden met de CGK dat nu nog noodzakelijk is om lid te worden van de PKN, lijkt mij verkeerd. Je verlaat een kerk namelijk nooit, tenzij je eruit wordt gezet. Persoonlijk lid worden van de Protestantse Kerk, of rooms-katholiek worden, lost daarom in oecumenisch perspectief niets op. Kerk-zijn is namelijk geen persoonlijke, maar een gezamenlijke gave en opgave.
Al met al gaat het hier om een anti-individualistische correctie op het protestantisme. Het protestantisme heeft veel verantwoordelijkheid neergelegd bij de enkeling, als het ging om het lezen van de Bijbel, het gebed, het christelijke leven. Dat was in de zestiende eeuw ook hard nodig. Onder seculiere druk zien we ook de keerzijde daarvan: individualisme en sektarisme bijvoorbeeld, omdat met een beroep op sola scriptura men zijn eigen interpretatie van de Schrift tot hoogste waarheid verheft. Maar ook betekenisverlies en ontkerkelijking, want als ik het niet meer volhoud om te bidden en de Bijbel te lezen, als ik geen betekenis kan verlenen of vinden, dan blijft niets meer over. Paradoxaal genoeg is de kracht van het protestantisme ook de zwakte ervan gebleken: de nadruk op persoonlijk geloof en de mogelijkheid om dat te verwoorden en er gestalte aan te geven, is uitermate krachtig. Het heeft emanciperend en zelfs bevrijdend gewerkt. Maar de zwakte ervan is ook evident: op je eentje geloven gaat niet.
Bij deze correctie op het individualisme past wat mij betreft ook de acceptatie van het bisschopsambt. In de zestiende eeuw was het passend om te benadrukken dat Gods kerk niet door weinigen maar door velen bestuurd moet worden. Intussen lopen kerkelijke procedures geregeld vast door gebrek aan besluitvaardigheid, zelfs (of: juist?) in relatief kleine kerkverbanden. Uiteraard blijft een hiërarchische structuur een gevaar vormen, en sympathie voor de huidige bisschop van Rome moet daarvoor niet blind maken. Het blijvende probleem dat het protestantisme met de paus heeft, hoeft niet het bisschoppelijke bestuur en zelfs niet de hiërarchie te zijn, maar de pretentie dat de paus de plaatsvervanger van Christus op aarde zou zijn. Gelukkig relativeert de huidige paus deze pretentie geregeld, maar dat is geen garantie voor de toekomst.
De belangrijkste motivatie voor oecumenische inzet blijft intussen het eenvoudige gegeven dat Christus niet gedeeld is (1 Kor. 1:13). De ene Kurios heeft één lichaam, en dus is er één geloof en één doop (Ef. 4:4). We mogen elkaar niet missen omdat Christus ons niet wil missen. Daarbij past de houding die verwoord kan worden met de oude berijming van Psalm 119: ‘Ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen die Uw naam ootmoedig vrezen’ (Ps. 119:32).
Waarom moeten de paus en de Dicasterie voor de geloofsleer ruimte scheppen voor gereformeerden die belijden dat de Heilige Mis een vervloekte afgoderij is? Onze Lieve Heer wordt nog altijd wereldwijd en dagelijks aanbeden onder de gedaante van brood en wijn. Wil Arnold Huygen echt een vriend en een metgezel zijn voor jonge en conservatieve katholieken die op één knie gaan voor de hostie in de tabernakel en op twee knieën voor de hostie in monstrans?