Over verzoening bij Van de Beek

Gisteravond sprak ik in het kader van een AKZ+ cursus over ‘Gods oordeel in de theologie van A. van de Beek’. We kwamen te spreken over de verzoening, en hoe die bij Van de Beek functioneert. Willem Stolk twitterde naar aanleiding daarvan een link naar het proefschrift van Guda H.Borger-Koetsier. Daarin staat op p. 256:

Bij wijze van definitie stelt Van de Beek: De verzoening der zonden is dat God en mens samen sterven aan de schuld der wereld. Dat is in Christus geschied. Als we Hem belijden als Heer, erkennen we dat zijn menszijn ons menszijn is, zijn dood onze dood, zijn vloek onze vloek (Jezus Kurios, 157). Dan kan de mens God aanvaarden als Vader, die juist in zijn liefde alle macht over ons heeft. Dan kan de mens ook verzoend worden met zichzelf, met zijn geschiedenis en zelfs met de wereldgeschiedenis omdat het de geschiedenis is van Gods werken.

Ik teken hier bij aan dat ik hier bevestigd zie dat de structuur van de anhypostasie voor Van de Beek fundamenteel is: Jezus’ menszijn is ons menszijn, omdat Hij de mensheid heeft aangenomen.

Is het echt zo erg met de synode van de CGK?

In een opinieartikel in het Nederlands Dagblad bespreekt Bé Steenbergen een aantal kanttekeningen van mr. P.Th. Versteeg bij het functioneren van de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in 1992. Volgens Steenbergen is er sindsdien “met deze punten niets, maar dan ook niets gedaan. Integendeel: de situatie is alleen maar treuriger geworden.”

In de hoop dat ik de copyrights van het artikel niet schend als ik er breed uit citeer (voor je het weet word je van plagiaat beschuldigd), ga ik er toch even vrijmoedig op in.

  1. Onevenredig grote invloed predikanten. Predikanten zijn in de minderheid: er zijn er evenveel als er ouderlingen zijn (namelijk 4×6 = 24), en er zijn ook 4 diakenen afgevaardigd. In andere kerken, waar geen diakenen worden afgevaardigd, vormen predikanten de helft, dus als het om getallen gaat, doen de CGK het vrij goed. Uiteraard zijn predikanten beter in de kerkelijke materie ingevoerd – het is hun werk!
  2. Door het systeem van afvaardigen naar meerdere vergaderingen is het voor ambtsdragers uit grote gemeenten nauwelijks mogelijk afgevaardigd te worden omdat je in grote gemeenten minder vaak aan de beurt zou komen. Dit is eenvoudigweg niet waar. Juist grote gemeenten hebben de gewoonte om steeds dezelfde ouderling af te vaardigen. Zo doet bij ons op de classis Zwolle het, evenals de Urker gemeenten. Juist deze broeders, die vaak op classisvergaderingen komen, worden vaker afgevaardigd. Want ze zijn beter in de materie ingevoerd – zie punt 1.
  3. Ambtsdragers die in het arbeidsproces staan, kunnen zich moeilijk laten afvaardigen. De synode bestaat goeddeels uit gepensioneerden. Dat klinkt als een serieus probleem. Moeilijk op te lossen bovendien, tenzij er radicaal aan de vergadertijden wordt gesleuteld. Enkel avondvergaderingen wordt lastig, omdat afgevaardigden uit het hele land zich er naar toe moeten spoeden. Voor zaterdagen zullen de mensen ook niet echt warm lopen. Maar een nuchtere blik op de getallen (daarbij geholpen door br. Quant) leert mij dat van de 28 niet-predikanten op de synode, er 13 in het arbeidsproces zitten of onvrijwillig werkloos zijn. Dat is toch niet een bijzonder slechte score.
  4. Bij afvaardiging naar generale synode is de bekendheid van de te verkiezen ambtsdrager doorslaggevend. Bekendheid gaat vaak samen met ervaring: iemand is er eerder geweest of komt al jarenlang op de classis. Anderzijds ken ik voorbeelden van mensen die spoedig worden afgevaardigd, omdat men kennelijk bekwaamheid veronderstelt.
  5. Ligging speelt een grotere rol dan bekwaamheid. Er zijn zeker periodes geweest in de geschiedenis van de CGK dat dit een grote rol speelde, maar volgens mij komen we dit hoe langer hoe meer te boven. Het is al te kwetsbaar om namen en rugnummers te noemen, maar wie geen vreemdeling is in het kerkelijk Jeruzalem van de CGK weet dat er niet langs voorspelbare lijnen van ligging is afgevaardigd. We bidden samen op de synode ook dat heilloze blokvorming wordt voorkomen; daarin ging onze oud-preses ons voor in een samenbindende bidstond.
  6. Zou het niet verfrissend zijn als ‘gewone’ ambtsdragers in het moderamen worden opgenomen? Om te beginnen zijn dominees ‘gewone’ ambtsdragers. Moderamenwerk lijkt mij persoonlijk niet iets om te ambiëren: het vraagt veel geduld, wijsheid en tact. Kunnen ouderlingen het niet? Het is niet gebruikelijk, maar er is geen principieel of praktisch bezwaar. Maar de afgevaardigden stemmen hier nu eenmaal over.

Steenbergen voegt er nog twee bezwaren tegen de synodale werkwijze aan toe. Ten eerste: tegen de vergrijzing de jonge ambtsdragers! Laten zij niet gewogen en te licht bevonden worden. Nu ben ik volgens mij met mijn 34 jaar de jongste primus-afgevaardigde, en er zijn meer jongere predikanten. Predikanten ja, geen ouderlingen – maar moeten predikanten vanwege hun ambt dan maar te licht bevonden worden? Bovendien waren er heus ook wel oudere predikanten, die eerder op de synode waren en die uitstekend afgevaardigd hadden kunnen worden. Wat mij betreft zelfs beter dan ik, gezien hun ervaring en wijsheid. Ik zou het jammer vinden als mensen puur op basis van leeftijd (ouder óf jonger) afgevaardigd zouden worden.

Laatste bezwaar: de synodale rapporten zijn niet op de website van de CGK te vinden, zoals het M/V rapport wel op de website van de GKv. Dat heeft iets te maken met kerkelijke cultuur, maar ook met kerkelijke spelregels: in de CGK rapporteren deputaatschappen nu eenmaal aan de synode, dus krijgen synodeleden de rapporten – in de GKv wordt er aan de kerken(raden) gerapporteerd. Voor mij persoonlijk zou er niets op tegen zijn om de niet-vertrouwelijke rapporten online beschikbaar te stellen, al denk ik niet dat het populaire lectuur zal worden. Sterk controversiële stukken zullen waarschijnlijk toch niet online komen, omdat de eigenlijke discussie op de synode gevoerd moet worden, en niet in de pers of op blogs. Rondom het rapport M/V in de GKv doet de beeldvorming al zijn werk, en tegen de tijd dat de synode erover spreekt, is het oud materiaal. Stel je voor dat het rapport ook nog eens niet wordt aangenomen. Naar zo’n werkwijze verlang ik niet.

 

Synode

Mijn column in het RD van 27 augustus.
Later deze week wordt de christelijke gereformeerde synode geopend. Niet bepaald wereldnieuws, of een aandachtstrekker – zelfs niet in de kerken die het betreft. Een paar jaar geleden werd zelfs de suggestie gedaan dat de synode net zo goed op de maan gehouden zou kunnen worden, zo ver staan dit soort kerkelijke vergaderingen van de gewone kerkganger af. De enigen die het werkelijk boeit, lijken wat insiders te zijn en enkele types langs de zijlijn, die roepen dat het toch allemaal kleurloze compromissen worden die bovendien wel wat sneller gesloten kunnen worden. Wat heeft zo’n synode dan voor nut?
Het is geen nieuws dat met name jongeren hun aandacht voor geloof en kerk niet langer exclusief richten op het eigen kerkverband. Logisch in een wereld die een dorp is geworden. Je kunt boeken lezen, preken downloaden vanuit de hele wereld, meeleven met zendelingen in allerlei werelddelen. Zo raak je, bijvoorbeeld, ook nauw betrokken op wat er momenteel aan verschrikkelijks met de Egyptische kerk gebeurt. Dat komt echt dichtbij. Uiteraard relativeert dat veel van onze binnenkerkelijke discussies. Maar misschien is dat wel goed; een manier om samen met alle heiligen te verstaan waarop het aankomt. Niet om alles weg te relativeren, maar een breder perspectief past bij kerk-zijn in deze eeuw.
Kwalijk wordt het wanneer afnemend kerkelijk besef niet te maken heeft met verbreding, maar met versmalling: mijn eigen geloof, mijn eigen kring, mijn eigen gemeente of kring van gemeenten en verder niks. Dan kun je ook van kerk veranderen zoals je een nieuw paar schoenen koopt: “Dit voelt zoveel fijner! Dit past echt bij mij!” De kerk als zelfexpressie – onwaarschijnlijk dat Jezus Christus dat bedoelde met “kruisdragen”.
Een kerkverband, hoe weerbarstig ook, helpt je er aan herinneren dat je niet in je eentje kerk bent. Je krijgt mensen in beeld aan wie je niet had gedacht of die je op het eerste gezicht niet zo liggen. God geeft ons aan elkaar, en dat overstijgt onze individuele voorkeuren en liggingen. Gods genade is veelkleurig; zo ook de kerk.
Dat blijft iets ongemakkelijks, omdat er verschillende kerken en kerkverbanden zijn terwijl we belijden dat de kerk uiteindelijk één is in Jezus Christus. Laten we dat ongemak dan maar als nood voelen en elkaar des te meer zoeken.
Synodewerk vraagt aandacht en tijd. Daarom komt het eigenlijk wel goed uit dat dit mijn laatste column is. Dank aan wie reageerde, positief of kritisch. Ik ga naar de synode en mijn column gaat naar de maan.

Geen bereik

Mijn column in het RD van 13 augustus.
Natuurlijk wilde ik best een sms’je sturen als we op ons vakantieadres waren aangekomen. Alleen bleken we daar, op een Franse heuvel aan de bosrand, geen bereik te hebben. Toch maar even op pad om dat geruststellende berichtje te versturen en om te weten waar ik wél bereik had. Als gemeentepredikant wil je dat soort dingen weten. Ik reed naar het dorpje beneden, zonder resultaat. Op naar de grotere stad, over de provinciale weg. Na twintig minuten en evenzoveel kilometers gaf ik het op. Kennelijk zaten we echt in een buitengebied. Rare jongens, die Fransen.
Het voelde niet goed om niets te weten van wat er mogelijk in de gemeente gebeurd was, en om zelf niets te kunnen laten weten. Het wende wel. Steeds minder checkten we de mobiel, omdat er toch niets was. Totdat een paar dagen later de verhuurder van het huis belde. Of wij ook getroffen waren door de storing in het mobiele netwerk. Ja dus. En kennelijk was ons contact met de buitenwereld weer hersteld.
De rust bleef. We weerstonden de verleiding van internetcafés en het even inschakelen van mobiel internet om de mail of het nieuws te checken. Eigenlijk wel prettig. Na vijf dagen mis je het niet. ’s Avonds ongestoord met een boek op het terras, uitkijkend over het landschap met tien grazende witte koeien.
Eenmaal terug bleek de achterstallige post en mail in een ochtend weg te werken. Natuurlijk zijn de e-mailvolumes lager in vakantiemaanden, maar wat is er eigenlijk weinig bij dat niet een paar dagen kan wachten. Hoeveel tijd zou je kunnen sparen door niet steeds te checken op nieuwe mail of nieuws?
Als we nu eens allemaal ons voornemen meer offline te zijn, op bepaalde dagen of uren. Mocht dat tijd sparen, dan kun je een kwartier of halfuur per dag gebruiken om iets voedzaams te lezen. Geen snelle boekjes die je vlug tot je neemt, maar frisse bronnen die je langzaam kunt lezen. Augustinus, Calvijn, Smytegeld of Bonhoeffer. En dan lezen zoals die Franse koeien aan het grazen waren: rustig, beheerst, vooral niet gehaast. Of liever: zoals die koeien herkauwen. Dat is de term die in de kloostertraditie voor meditatieve lezing gebruikt wordt. Na een jaar blijk je maar zo heel veel waardevols opgelezen te hebben.
Mooi plan natuurlijk, maar is het ook realistisch? Het lastige en tegelijk uitdagende is dat het één het ander versterkt. Langzaam lezen maakt dat je minder snel wordt meegezogen in de snelheid van het leven. Onrustig alles bijhouden slurpt de tijd voor rustig leven op. Wat heet “geen bereik”?

Consumeren

Mijn column in het RD van 30 juli.
In zijn fascinerende nieuwe boek schets filosoof Ad Verbrugge hoe ‘consumeren’ oorspronkelijk ‘verbruiken’ betekende: vaak letterlijk het opeten van voedsel of het verbranden van brandstof. Daaraan zat een negatieve kant van vernietiging, van opmaken. In onze tijd is ‘consumeren’ echter verschoven van het verbruik van een goed naar het aankopen van goederen voor een bepaalde prijs. Consumeren wordt het laten rollen van geld. Dat betekent dat de fysieke beperking is opgeheven: eerder was er een grens aan het consumeren, omdat je niet meer kon eten of omdat je huis echt warm genoeg gestookt was. Maar geld is in beginsel eindeloos. De behoefte om te consumeren wordt niet langer lijfelijk beperkt, maar wordt een oneindig verlangen, ontdaan van de het negatieve gevoel dat consumeren betekent dat er iets op gemaakt wordt. De nieuwere consumptiecultuur is dan ook niet gericht op het bevredigen van behoeften, maar het telkens opwekken van nieuwe behoeften. Er ontstaat een carrousel van consumptie, waarin het oude telkens vervangen moet worden door het nieuwe, op basis van populariteit.
Het fascinerende aan deze kleine begripsgeschiedenis van de consumptie is dat ze laat zien hoe een dergelijke consumptie wel tot een economische én ecologische crisis moet leiden.
Vanuit christelijk perspectief laten deze filosofische gedachten zich verbinden met het Avondmaal, hoe vreemd dat op het eerste gezicht ook lijkt. Het Avondmaal bepaalt ons bij het lichamelijk karakter van ons bestaan, onze fysieke beperktheid, waarin de levende God ons opzoekt. Brood en wijn worden ontvangen als voedsel ten eeuwigen leven. Dat ‘consumeren’ – de betekenis verschuift hier al – is ‘communiceren’ met Christus. Het gaat niet om het opwekken van telkens nieuwe behoeften, maar om het richten van onze verlangens op Christus, en het ontvangen van een voorlopige vervulling door Gods Geest. Er blijft een verlangen over, maar niet rusteloos en onbepaald als in het consumentisme, maar rustig en bepaald door Christus. Het Avondmaal als cultuurkritiek dus; dat zou niet voor het eerst zijn.
Daarbij blijft het jammer dat de spiritualiteit en bevinding van het Avondmaal in reformatorische kring nogal eens worden ingeperkt tot de vraag, wie er aan mag gaan en wie niet. We moeten opnieuw leren, het Avondmaal te verstaan en te beleven, in onze tijd, zoals het voorgeslacht dat in de eigen tijd deed. Dan is het geen vraag meer of het Avondmaal het gewone leven raakt. Het gaat direct over ons, onze verlangens en ons consumeren.

Oproep

Mijn column in het RD van 16 juli.
Dus Els Borst is ook onder de theologen, en premier Rutte wil dat predikanten een oproep doen aan gemeenteleden om hun kinderen te laten vaccineren. Preekideeën van het Binnenhof, met toepassing. Wie had dat gedacht? Komt het volgende verkiezingsprogramma van de VVD met een serie preekschetsen?
Als er al predikanten van plan waren een dergelijke oproep te doen, zullen ze het nu wel uit hun hoofd laten. Wie wil er immers als een marionet van de leidende gremia in ons land gezien worden?
Wat mij betreft is vaccinatie een goede zaak, en mogen predikanten zich gerust afvragen wat hun verantwoordelijkheid in dezen is. En het staat politici, als alle mensen, vrij een moreel appèl op de kerk te doen, zoals de kerk graag in de gelegenheid wil zijn een moreel appèl op politici en desnoods op de staat te doen. Op zich is er dus niet zo veel aan de hand.
Toch werkt deze oproep van Borst en Rutte contra-productief, omdat hij op een dieper niveau appelleert aan een gevoel dat in delen van de gereformeerde gezindte sterk leeft: “ze” begrijpen ons niet en ze willen onze vrijheid om onszelf te zijn, steeds verder inperken. Bovendien zien Borst en Rutte over het hoofd dat niet-inenten lang niet alleen met uitleg van enkele bijbelteksten te maken heeft. Het gaat ook om verzet tegen een maakbare wereld, waarin de mens alles probeert te beheersen, zonder met God rekening te houden. Dat niet-inenten is dus óók een verzet tegen de mainstream liberale principes waar Borst en Rutte voor staan. Hun oproep is eerder markering dan overbrugging van een kloof.
Nog maar kort geleden verzetten juist liberale kamerleden zich tegen de bemoeizucht van de overheid bij een ongezonde levensstijl. Burgers hoeven niet steeds door de overheid betutteld te worden, maar ze kunnen uitstekend zelf risico’s inschatten van hun rook- en eetgedrag. Waar is dat liberale geluid gebleven? Juist afgelopen week verscheen een rapport van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, waarin de overheid wordt gemaand zich minder met de burger te bemoeien en ruimte te geven voor particuliere initiatieven.
Het is een rare situatie. Een liberale premier die zich als gelovige presenteert en preekadviezen geeft tegenover reformatorische mensen die zich met een beroep op liberale waarden tegen de toepassing van deze preek verzetten. In dit concrete geval hoop ik als predikant toch op een overwinning van het liberale gedachtegoed.
Althans, dat is de toepassing die ik uit de preek van Rutte oppik.
 

Ronkende vlaswiek

Mijn column in het RD van 2 juli 2013.
Geen mooiere theorieën dan complottheorieën. De jaarlijkse Bilderbergconferentie, waarin politici en anderen in beslotenheid een geheime agenda behandelen, is altijd brandstof voor theorieën over een geheime wereldregering, aan de man gebracht door types met een permanente frons in het voorhoofd. Wie hun theorie niet gelooft, zit kennelijk ook in het complot. Er is geen argument tegen paranoia.
In christelijke kring vormt website De Rokende Vlaswiek de onbetwiste leider in complottheorieën. De auteur, G.P.P. Burggraaf, richt zijn pijlen naast Obama (geboren in Kenia!) vooral op de reformatorische wereld, SGP’ers en dominees. SGP’ers zijn spotboeven, hun jongerenafdeling heet de SGP-Jugend, reformatorische predikanten zijn volbloed feministen, en de krant die u vasthoudt is niet alleen propagandablaadje van de antichrist, maar overtreft zelfs Goebbels. Dat u het weet!
Logischerwijs wijst de website op het verband tussen  vaccinaties tegen mazelen en het nazisme ofwel de maffia (de auteur is daarin niet kieskeurig). Dominees die niet tegen vaccinatie zijn, zijn sowieso arbeiders van de satan, maar ook predikanten die zwijgen over deze misdaad behoren tot de ‘lugubere verradersclub’, de NSB. Luguber, inderdaad. De auteur mixt net zo makkelijk clichés als hij nuanceringen vermijdt. Nazisme, maffia en farizeïsme gaan hand in hand, als u begrijpt wat ik bedoel.
Zijn er dan geen dominees die niet onder de NSB’ers vallen? Waarschijnlijk niet, want de schrijver kon nergens de waarheid meer vinden en produceert dus zijn eigen preken, die gelukkig voor ons arme stervelingen ook online te vinden zijn: De Rokende Vlaswiek World Mission. Je verzint het niet. Nieuwsgierig zocht ik ze op, maar de audiobestanden werkten bij mij niet. Ook daarachter zal wel een maffiose samenzwering zitten.
Vergeleken bij Burggraafs tirades over de reformatorische wereld passen Wilders’ uitlatingen over moslims zo ongeveer in het poëziealbum van mijn dochter. En dat alles onder de titel van de tere, rokende vlaswiek. Ik vermoed een tikfout. Het is de Ronkende Vlaswiek.
Waarom zoveel aandacht hiervoor? Welnu, ik vond op de site verwijzingen naar vrijwel alle reformatorische predikanten die de afgelopen jaren iets hebben gezegd of geschreven. Stuk voor stuk worden ze afgefakkeld, wat bij de rokende vlaswiek toch niet zo past. Maar mijzelf vond ik in het register niet! Ik had toch ten minste voor verleider, pelagiaan of arminiaan uitgemaakt kunnen worden, de lichtere categorie in Burggraafs universum. Is er met mij iets niet in orde? Of zou het tóch een complot zijn?

Vraag promotie Klaassen

Omdat er naar gevraagd werd, publiceer ik hieronder de vraag die ik aan Maarten Klaassen stelde bij de promotie vanmiddag.
Geachte promovendus,
U hebt een studie geschreven over een centraal thema uit de reformatorische theologie bij maar liefst vier reformatorische theologen en Paulus. U hebt daarbij veel secundaire literatuur verwerkt; zo veel werk dwingt respect af. Met het resultaat bent u zeker te feliciteren.
Bij een veelheid aan stemmen is het echter wel zaak dat we scherp in beeld krijgen wat ieder beweert.
Mijn vraag spitst zich toe op het gedeelte over Calvijn en op uw kritiek op wat u het New Perspective on Calvin noemt. U benadrukt op bladzijde 367 onderaan dat nieuw perspectief op Calvijn wel de participatie benadrukt, maar “vaak te weinig oog heeft voor de even fundamentele plaats die deze theologen [ook Calvijn] aan de forensische rechtvaardiging en aan de imputatie toekennen.” Dit is een van de belangrijkste concluderende secties van uw proefschrift. Maar tegen wie richt deze kritiek zich eigenlijk?
Een verwijzing naar Calvijnonderzoek ontbreekt hier helaas, maar op blz. 32–34 beschrijft u het zogenaamde nieuwe perspectief op Calvijn. Daarin zou de theologische prioriteit van de rechtvaardiging ten opzichte van de heiliging heeft, worden ontkend. In wat u vervolgens weergeeft, wordt het belang van de rechtvaardiging echter niet ontkend, maar vooral in een context geplaatst, zie citaat Carpenter p. 32: “As important as justification as imputed righteousness is for him…” Eigenlijk lijkt men niet meer en niet minder te stellen dan dat rechtvaardiging en participatie niet tegen elkaar uitgespeeld mogen worden. Waarin verschilt dat van uw these die u tegen dit nieuwe perspectief in het veld brengt?
Deze vraag klemt temeer omdat áls er zoiets als een nieuw perspectief op Calvijn bestaat, de naam van Todd Billings genoemd moet worden, dé theoloog van participatie bij Calvijn. U haalt hem met instemming aan op p. 221 noot 409 (en passim in uw proefschrift), waar hij volgens mij het nieuwe perspectief goed samenvat: in Calvijns unio-theologie lopen juridische en transformatieve beelden door elkaar en daarom laat Calvijn zich niet reduceren tot forensisch of niet-forensisch. Zo’n reductie tot het niet-forensische lijkt u echter het nieuwe perspectief op Calvijn wel te verwijten, terwijl u de belangrijkste en meest recente stem uit dat kamp, Billings, steeds instemmend citeert.
U benadrukt herhaaldelijk dat we niet het een tegen het ander moeten uitspelen. Maar doet u niet hetzelfde als u zich op 367 distantieert van recent Calvijnonderzoek?
De vraag is dus, tegen wie of welke opvatting u zich eigenlijk richt? Wie beweert er dat forensische rechtvaardiging voor Calvijn niet fundamenteel zou zijn? Toch niet de sterkste vertegenwoordigers van het nieuwe perspectief? Anders gezegd: op welk punt verschilt uw visie van die van Todd Billings?

Professorin

Mijn column in het RD van 18 juni.
Of het waar gebeurd is, weet ik niet. Naar verluidt was er in de jaren zestig een hoogleraar die zijn college steevast begon met ‘mijne heren’ en die daarmee doorging, ook toen het aantal vrouwelijke studenten gestaag toenam. De studenten spraken af dat op een dag de mannelijke studenten thuis zouden blijven, en enkel de vrouwelijke zouden verschijnen. Zo gebeurde. Bij het betreffende college stapte de hoogleraar de zaal binnen, nam plaats achter de katheder, en keek rond. Tegenover de aanwezige dames constateerde hij: “Ik zie dat er niemand is, dus ga ik maar weer.” En hij ging.
Gelukkig kan zoiets seksistisch nu echt niet meer. Al lijkt het wel terug te komen, nu van de tegenoverliggende kant. In de nieuwe statuten van de universiteit Leipzig is namelijk niet langer sprake van mannelijke en vrouwelijke persoonsaanduidingen. Duitsers zijn daar doorgaans preciezer in dan Nederlanders, en noemen zeer hoffelijk de dames het eerst. Studenten spreek je bijvoorbeeld aan als “Studentinnen und Studenten”. In Leipzig is dat kennelijk niet genoeg. Enkel de vrouwelijke vorm wordt nog gebruikt: Professorinnen of Studentinnen. De hoogleraar wordt dus Herr Professorin.
Een van de argumenten voor de wijziging is dat mensen zich bij “vijf professoren” al snel enkel mannen voorstellen, terwijl er misschien wel vier vrouwen bij zijn. Vrouwen mogen niet langer de uitzondering zijn, zeker niet aan de universiteit Leipzig, waar in ieder geval de meeste studentes vrouwelijk zijn (ja, dat las u goed). Onder hoogleraren zijn ze vrouwen nog in de minderheid, maar wie weet verandert deze taalkundige reformatie dat.
Als man word ik waarschijnlijk geacht deemoedig het hoofd te buigen vanwege eeuwenlange taalkundige onderdrukking van vrouwen. Bij deze. En dat hoffelijke ‘dames eerst’ kan mogelijk onbedoeld als discriminerend en stigmatiserend worden ervaren. Toch ben ik blij dat ik niet als “Herr Dozentin” word aangesproken. Vooruit, laat dit een eye-opener zijn voor stereotiepen en machtsstructuren in de taal. Zeker voor de lezers van deze krant een belangrijk punt. Genoteerd. Maar per emancipatiedecreet laat zich dit niet veranderen. En zouden werkelijk meer meisjes (sorry voor het verkleinwoord!) nu denken: ik word hoogleraar? Hooglerares, bedoel ik. Het effect lijkt eerder averechts: je vestigt de aandacht op het man-zijn of vrouw-zijn, terwijl het zou moeten gaan om wat je kunt.
Ook praktisch is het lastig. Wat doe je als je een zaal vol mannelijke Studentinnen voor je krijgt? Besluiten dat er niemand is, en dus maar weer gaan?

Transparantie

Mijn column in het RD van 4 juni.
Transparantie is zo’n woord waarbij het applaus nooit ver weg is. Een woord als ‘veiligheid’ of ‘gezondheid’. ‘Hoerawoorden’ noemt Maxim Februari ze, want iedereen is er vóór. Je kunt je nauwelijks voorstellen dat iemand tegen transparantie zou zijn. We willen immers geen achterkamertjespolitiek of stiekem gedoe?
Een nadeel van zo’n kreet is dat hij snel hol klinkt. Onder het mom van transparantie moeten we bijvoorbeeld onze privacy hoe langer hoe meer opgeven, en transparant bestuur betekent dat de vertrouwelijke gesprekken op de achtergrond nóg geheimer worden. Dat er harder op transparantie getamboereerd wordt, betekent geregeld dat je er minder van krijgt.
Ook in kerkelijke kring is transparantie aan een opmars bezig. Vaak terecht. De apostel zegt dat al wat openbaar maakt licht is, en er moet niet geheimzinniger worden gedaan dan nodig. Eerder gebeurde dat misschien wel te veel. Maar inmiddels tekent zich een andere trend af. Afgelopen week was op Twitter en online discussiefora haast van minuut tot minuut het verloop van de Rotterdamse admissie-examens te volgen, met allerlei vormen van commentaar. Inclusief statistische informatie over woonplaatsen van kandidaten. Het ontbreekt er nog maar aan dat volgend jaar de paparazzi in de Rotterdamse bosjes liggen voor een real time twitterverslag van wie er hoe laat naar binnen gaat. Of zitten ze volgende week al in de vijver van het Wilhelminapark, bij de Apeldoornse admissie-examens? Liever wat minder transparant.
Het werkt ook niet, want het gevoel van geheimzinnigheid wordt er eerder groter dan kleiner van. Sommige mensen die zelf nimmer in de buurt van een admissie-examen waren, kunnen er de spannendste verhalen over opdissen. Alleen het woord ‘curatorium’ klinkt natuurlijk al vreselijk gewichtig en geheimzinnig. Natuurlijk moet onnodige mystificatie worden tegengegaan en dient de procedure zo transparant mogelijk te zijn. Ook heldere communicatie is nodig. Maar maximale transparantie is een illusie, en gelukkig maar.
Sommige dingen vragen nu eenmaal om vertrouwelijkheid. Je hebt namelijk met mensen te maken die een roeping ervaren, en andere mensen die gezamenlijk voor Gods aangezicht overwegen of iemand kan worden toegelaten. Dat is heel kwetsbaar. Dan maar even wat minder transparant. Niet iedereen hoeft alles altijd te weten. Dat vraagt wel dat degenen die vertrouwelijke gesprekken voeren, elkaar liefdevol scherp houden en waken voor een integere afweging boven menselijke voorkeuren uit. Samen iets zien, of hopen te zien, van Gods weg – dat is een transparantie die pas echt de moeite waard is.