Ik zie nogal wat mensen deze site bezoeken, op zoek naar mijn inauguratie over de hel. Maar wie op deze site zoekt, vindt enkel mijn (behoorlijk technische) eerste inauguratie uit 2017. Daarom voor wie zoekt naar mijn recente inauguratie: hier komt de link.
Categorie: Uncategorized
Naar de PThU
Vandaag heeft de synode van de Protestantse Kerk ingestemd met mijn benoeming tot hoogleraar dogmatiek aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU). In dit blog wil ik iets van mijn overwegingen delen waarom ik deze benoeming wil aanvaarden.
Weg van de TUA
Mijn benoeming aan de PThU betekent dat ik afscheid ga nemen van de TUA en dat raakt me diep. Ik houd van de studenten, heb graag samengewerkt met de collega’s, en geniet van de sfeer waarin vroomheid en wetenschap samen op gaan. Van de Heere heb ik in en aan de TUA veel mogen ontvangen en daar ben ik intens dankbaar voor. Aanstaande september is het 25 jaar geleden dat ik mijn studie aan de TUA begon, en eigenlijk ben ik er sindsdien nauwelijks weg geweest. Inmiddels werk ik er alweer 18 jaar, waarvan de laatste 6 jaar als hoogleraar. Het weegt voor mij zwaar dat de kerken mij een taak in Apeldoorn hebben toevertrouwd. Toch ga ik nu verder. Roeping is altijd ‘tot nader order’, dat geldt voor een predikant die een beroep van een andere gemeente aanneemt, en ook van mij.
De afgelopen tijd heb ik proberen bij te dragen aan theologische vraagstukken, ook die rondom hermeneutiek en de dienst van vrouwen. Ik deed dat op mijn eigen manier, door deze kwesties in een breder kader te plaatsen. Mijn boek Lezen en laten lezen was mede bedoeld als een bijdrage aan de discussie over hermeneutiek en mijn boek Maria: Icoon van genade raakt op allerlei punten aan de vragen naar de dienst van vrouwen en mannen, die de kerken momenteel verdeelt.
Voor mijzelf ben ik tot de overtuiging gekomen dat de manier waarop ik theologie bedrijf, beter tot zijn recht komt in een wat bredere context. Mijn beide laatste boeken wijzen ook in die richting. Een deel van de kerken vond mijn boek Lezen en laten lezen wel heel spannend, hoewel dit boek naar mijn gedachte de lijnen doortrekt van wat ik zelf in Apeldoorn heb geleerd. Ik heb geprobeerd het geheel van de kerken te dienen en heb me ingespannen om velen te bereiken. Duurzaam gezonde theologiebeoefening werkt voor mij het beste in de brede geestelijke ruimte van de gereformeerde traditie. In dat spoor wil ik verder, ook om die bredere traditie te dienen.
Naar de PThU
De PThU was op zoek naar een nieuwe dogmaticus en wel bij voorkeur iemand uit de gereformeerde traditie. Ik hoop en denk dat ik vanuit mijn eigen achtergrond en met de urgentie voor kerk en theologie die ik ervaar, kan bijdragen aan de vorming van predikanten en anderen die theologie studeren aan de PThU. Daarbij spreekt het nieuwe instellingsplan van de PThU mij erg aan. Dat draait om theologisch kleur bekennen en het belang van de relatie tot de kerk komt krachtig naar voren.
Gaandeweg ben ik ervan overtuigd geraakt, dat hier voor mij een roeping ligt, passend bij de lijn van theologiseren zoals die zich bij mij heeft ontwikkeld. In mijn ervaring is de ontwikkeling van theologisch denken telkens weer verrassend, als je de grote vragen niet uit de weg gaat. Dat is ook een kwestie van verwachten, dat heb je niet zomaar tot je beschikking. In die zin is deze stap voor mij ook spannend: een nieuwe start en het onbekende tegemoet. Maar dat hoort ook bij het gaan naar waar de levende God je roept: dan krijg je geen routekaart, maar een beloftewoord. Intussen ben ik al heel hartelijk welkom geheten door de kleine kring die al van mijn aanstaande benoeming op de hoogte was. Ik heb er zin in om aan de PThU aan de slag te gaan.
Mijn stap naar de PThU betekent niet dat ik de TUA-collega’s vergeet. Als theologen van diverse instellingen hebben we elkaar hard nodig in een steeds seculierder land. Dus ik hoop op een blijvend goede samenwerking met diverse collega’s, ook die aan de TUA.
Christelijk gereformeerd blijven
Vanaf de eerste contacten met de PThU heb ik aangegeven dat ik graag christelijk-gereformeerd predikant wil blijven. Dat doe ik vanuit mijn overtuiging dat je niet zomaar weggaat van de plek die God je gaf. In de christelijke gereformeerde kerken ben ik niet alleen gedoopt en getogen, ik heb er ook Gods roepstem gehoord om dienaar van het Woord te worden. Dat laat je niet zomaar los. Ik ben er dankbaar voor dat van de kant van de PThU en ook van de kant van de synode van de PKN dit punt geen enkel probleem is geweest en dat het zelfs positief werd begroet. Het is nogal wat om een dogmaticus aan je kerkelijke opleiding aan te stellen die tot een ander kerkverband behoort. De PThU en de PKN durven het aan. Ik ben dankbaar voor het vertrouwen.
Natuurlijk zou het overzichtelijk zijn als ik ook lid zou worden van de PKN. Toch krijg ik het innerlijk niet voor elkaar om mijn lidmaatschap van de CGK op te geven.
Ik kan de TUA dus wel los laten (uiteindelijk, na veel aanvechting), maar uit de CGK kan ik niet weg. Voor de roeping naar de TUA is namelijk een andere roeping in de plaats gekomen. Vergelijk het met een predikant die een beroep aanneemt naar een andere gemeente, of met een predikant die een taak aanneemt buiten de kerken, maar wel in dienst van het evangelie: in het justitiepastoraat of in het onderwijs bijvoorbeeld.
Ten slotte
Ik ga de community van de TUA ongetwijfeld missen: de studenten, degenen die het onderwijs met hard werk ondersteunden, de collega-docenten… Dat geldt ook voor de onderzoekers van de groep Biblical Exegesis and Systematic Theology van de TU Kampen en de TU Apeldoorn. Ik hoop dat we de samenwerking op nieuwe manieren kunnen voortzetten, op hoop van zegen van de levende God. En intussen verheug ik me op de nieuwe samenwerking met de collega’s van de PThU. Ik heb er zin in om samen te theologiseren ten dienste van kerk, academie en samenleving!
Annunciatie: overdenking
De volgende overdenking hield ik vanavond in de Apeldoornse Barnabaskerk (CGK) tijdens de evensong.
Van sommige gebeurtenissen weet je direct dat ze de loop van de wereldgeschiedenis ingrijpend veranderen – zoals de Russische invasie in Oekraïne. Maar niet altijd is het schokkende karakter direct duidelijk. Begin 2020 hoorden we van een virus ver weg, in China, in Italië. Pas later drong de omvang ervan tot ons door.
Wat moest Maria, een meisje van zo’n 14 jaar, aan met de boodschap die zij kreeg? Zij wordt de moeder van de Heere. Het bijzonderste is niet eens dat er geen man aan haar zwangerschap te pas komt, maar dat God zelf in haar gestalte aanneemt. De Zoon van God is haar Zoon, haar vlees en bloed. Nog altijd hebben theologen er complete boeken voor nodig om dat mysterie enigszins te benaderen. Je zult die boodschap voor het eerst horen – hoe reageer je dan? Hoe vat je enerzijds de heiligheid van God, uitkomend in nota bene een engel, en anderzijds Gods nabijheid, tot in haar schoot.
De enige manier om dat geheim een beetje te vatten is door het geloof. En Maria is de oergelovige van het Nieuwe Testament, de eerste die het evangelie hoort en het voluit aanvaardt. Ze geeft zich over aan Gods Woord: ‘De Heer wil ik dienen, laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.’ Niet dat ze alle gevolgen overzag: de vlucht naar Egypte, het zwaard dat door haar ziel zou gaan. Maar ze wist wel dat God betrouwbaar was – en dat zijn Woord bevrijdt. Even later zingt ze er ook van: ‘heersers stoot Hij van hun troon, en wie gering is geeft Hij aanzien.’ Vol vertrouwen staat ze in de lijn van de profeten, die Gods bevrijding voor zijn volk verkondigden.
Twintig eeuwen later horen wij deze woorden opnieuw. Durven wij geloven, soms tegen de klippen op? Maria zag de bevrijding ook nog niet, maar ze zong erover als een realiteit die er is. God maakt het licht, Hij komt zijn volk bevrijden. Niet door tanks te laten rollen en bommen te laten regenen, maar door mens te worden, en wel een onaanzienlijk, gering mens. Zachtmoedig, niet oorlogszuchtig. Maar die geringe had wel de toekomst. En zijn moeder, Gods minste dienares wordt door alle generaties gelukkig geprezen.
Zo is de God van Israël: Hij laat zich wegduwen tot aan het kruis. Zo biedt Hij lijdenden troost en uitzicht. Hij is erbij, in de schuilkelders van Marioepol, bij de zwangeren die moeten vluchten. Hij was minder dan kanonnenvoer, toen Hij werd overgeleverd om gemarteld te worden. Juist die lijdende Jezus troost, omdat Hij door het lijden heen leidt naar het leven.
En juist als we het niet zien, zingen we temeer dat God barmhartig is en grote dingen doet. Niet tegen beter weten in, of als een bezweringsformule, maar omdat God voorgoed een nieuw begin gemaakt heeft in Maria’s schoot, door Maria’s zoon. Hij komt om eens zijn rijk te vestigen, van vrede en van recht. Hij zal toch wel dit geloof vinden als Hij komt? Dat geloof van mensen met lege handen en lege harten, die alleen maar kunnen hopen op God. Zo ontvankelijk als Maria: Heere, hier ben ik – doe aan mij naar uw beloftewoord.
Beeldenstorm
Mijn column in De Waarheidsvriend van deze week
Het begon met het standbeeld van Edward Colston in Bristol dat werd neergehaald en in het water gegooid. Sindsdien heeft de beeldenstorm in de slipstream van ‘Black lives matter’ een hoge vlucht genomen. Zelfs Gandhi en Churchill ontkwamen niet aan bekladding vanwege hun vermeend racisme. Nu is racisme een groot probleem, niet alleen in de Verenigde Staten. Als christen trek ik me dat aan. We belijden het geloof ‘met de kerk van alle tijden en plaatsen’, maar in veel kerkelijke gemeenten zie ik geen diversiteit. In de samenleving worden mensen structureel achtergesteld en dat is fout. Toch helpt het omverhalen van standbeelden niet. Er is namelijk geen eind. Niemand is schuldloos, dus moet iedereen van zijn sokkel. Wat overblijft is een standbeeld voor de mens van vandaag, het morele baken van licht. Totdat een volgende generatie dat anders ziet.
De beeldenstorm laat zien dat identiteitspolitiek uiteindelijk doodloopt. In naam van tolerantie mag de ander niet meer gezien worden. En mensen uit het verleden veroordelen volgens huidige maatstaven is onhistorisch en verklaart onze maatstaven tot eeuwige waarheden – wat ze niet zijn. Ook wij zijn niet onschuldig, juist niet als we ons moreel superieur wanen. Wij mensen zijn tweeslachtige wezens.
Als boetedoening voor zogenaamde ‘witte schuld’ gingen recent allerlei mensen op de knieën voor donkerder gekleurde mensen. Het werkt niet, omdat er in de verste verte geen vergeving te vinden is. Frustratie over het uitblijven van vergeving kan maar zo omslaan in ressentiment en een nieuwe revolutie.
Wat we nodig hebben is echte vergeving van echte schuld. We zijn echt schuldig, en niet alleen door wat we zelf misdeden. De christelijke traditie noemt dat erfzonde of oorsprongszonde. Er is ook echte vergeving, geen witwasoperatie of wegpoetsen van schuld. Echte vergeving heeft een hoge prijs. Die is betaald toen Jezus zichzelf gaf. Pas als de hele wereld nieuw is, wordt die echte vergeving ook zichtbaar. Tot die tijd is het goed om op te staan tegen onrecht, in het besef hoe beperkt we zijn. Aan het omhalen van standbeelden heb je dan net zo weinig behoefte als aan het oprichten ervan.
De eenheid van de kerk
Mijn stukje in de rubriek ‘Actueel belijden’ in De Wekker van 31 januari.
Als er iets om actueel belijden vraagt, dan wel de belijdenis over de kerk, en dan vooral de eenheid ervan. Er is immers nogal wat te doen rondom de kerk, en er zijn grote zorgen over ‘onze’ christelijke gereformeerde kerken: blijven we wel één? Soms zijn die zorgen zo groot, dat je er verdrietig of zelfs cynisch van zou worden. Klinkt de oeroude belijdenis dat de kerk één is, heilig en katholiek, dan niet heel hol? In plaats van eenheid zien we verdeeldheid. In plaats van heiligheid zien we zonde. En in plaats van katholiciteit zien we soms een benauwdheid, waardoor we onze manier van kerk-zijn tot de enig ware verheffen. Hoe meer je van de kerk ziet, des te meer klemt de vraag: hoe zullen we ooit met hartelijke overtuiging meekomen in de hoge tonen die de belijdenis al vanaf de vroege kerk aanslaat?
De Heidelbergse Catechismus wijst ons hier de weg. Als in Zondag 21 wordt gevraagd: ‘Wat gelooft u over de heilige, katholieke kerk?’ verwachten we als antwoord misschien een definitie van wat een kerk is. Of misschien een verdediging, dat het met de kerk nog wel meevalt. Maar de HC zet beslissend anders in: ‘Dat de Zoon van God zich een gemeente vergadert’. Over de kerk kun je alleen gelovig spreken als je begint bij de Koning van de kerk. De kerk is van Christus. Dat is ze altijd (‘van het begin van de wereld tot aan het einde’). Dat is ze overal en uit alle volken (‘uit het hele menselijke geslacht’). En daarom is de kerk ook ‘katholiek’, dat wil zeggen: algemeen, niet aan één volk, cultuur of groep gebonden.
Zo komen we ook de echte eenheid van de kerk op het spoor. Die ligt niet allereerst in onze organisatiestructuur, in een gevoel van verbondenheid of juist in een set afspraken. Christus vergadert ‘in de eenheid van het ware geloof’. Christenen zijn dus één in dat geloof, dat bestaat in kennen en vertrouwen (Zondag 7). Omdat Christus ons vergadert, behoren we Hem toe – en dat is onze enige troost, ons enige houvast. De kerk is dus de plek waar Christus met zondaren wil samenwonen, een ‘kathedraal van de liefde’ (A.A. van Ruler). De kerk is dus heilig van Christus uit: onheilige zondaren worden om Christus’ wil vrijgesproken.
De manier waarop Christus Zijn kerk verzamelt, is ‘door zijn Geest en Woord’ (HC Z. 21). De kerk is tempel van de Heilige Geest, en geboren uit het Woord van God. De woorden van God zijn aan de kerk toevertrouwd, en de Schrift is haar schat. Die Schrift is geen koud boek, maar het levende Woord van de levende God. Daarom staat de prediking ook centraal in de kerk.
Ik kan me voorstellen dat iemand die de kranten leest over onze generale synode, of iemand die zelf is afgevaardigd, denkt: ‘Alles mooi en goed, maar met deze stichtelijke gedachten kunnen we toch niet uit de impasse geraken die ons kerkelijk leven verlamt?’ Ik zou willen tegenwerpen: wie anders kan ons uit de impasse halen dan Christus alleen? Als we geloven dat de eenheid met broeders en zusters niet allereerst berust op onze keuze, maar op Christus’ keuze, kijken we toch anders tegen de broeder aan. Hij behoort ook tot de ‘gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren’ (HC Z. 21). En Christus houdt zijn kerk in stand. Daarom kunnen we zomaar niet van elkaar en van besluiten die bij een open Bijbel genomen zijn, af. Zo mogen we elkaar in de ogen zien: als door Christus aan elkaar gegeven. En misschien moeten we ons eens wat meer verwonderen over het ongelooflijke voorrecht dat ik van deze kerk ‘een levend lid ben en eeuwig zal blijven.’
Recente publicaties
Zojuist mijn site eens bijgewerkt met een menu-item dat verwijst naar mijn recente publicaties. Ook interessant als post op de site, denk ik.
Lezen en laten lezen: Gelovig omgaan met de Bijbel
In dit boek pleit is voor een gelovige omgang met de Bijbel, waarbij je ziel de ruimte wordt waarin de muziek van Gods Woord tot klinken komt. De vermeende tegenstelling tussen denken en ervaring, tussen ziel en lichaam, verdwijnt in het licht van Gods waarheid. Prijs: 19,99 euro. Bestellen kan via deze link.
Recensies:
Tjerk de Reus in het Friesch Dagblad.
Zie ook het interview in het Nederlands Dagblad.
Het theologisch tijdschrift Theologia Reformata wijdde het juninummer van 2020 aan hermeneutiek. Diverse reacties op mijn boek en mijn reactie op die reacties zijn bij elkaar geplaatst.
In de voetnoten van het boek verwijs ik naar enkele links. Die zijn ook handig bij elkaar geplaatst op deze pagina.
Gewone catechismus
Samen met Theo Pleizier en Dolf te Velde schreef ik een vraag-en-antwoordboek rondom de kernen van het christelijk geloof. Het begint bij de vraag naar het geluk. Dat valt uiteen in vertrouwen (van God de Vader), volgen (van Jezus Christus) en verwachten (door de kracht van de Geest). Prijs: 17,99 euro (blauw, gebonden), bestellen via deze link, 12,99 euro (rood, paperback), bestellen via deze link.
Recensies:
'Christus als Leraar': presentatie bij lezing
Vanmiddag hield ik bij Driestar Educatief een lezing in het kader van het lectoraat Christelijk leraarschap (lector: Bram de Muynck), onder de titel: ‘Christus als Leraar’. Via deze link is de powerpointpresentatie bij de lezing die ik vanmiddag hield, te vinden. Door een aantal mensen krachtig aangemoedigd, zal ik proberen in de komende dagen wat gedachten uit die lezing in blogs te gieten en hier te publiceren.
Hoe deel ik mijn bibliotheek in?
Gisteren na college was er een student die mij om advies vroeg, hoe zijn bibliotheek in te richten: orden je alles enkel op alfabet, of breng je ook categorieën aan? Direct mengden anderen zich in het gesprek. Conclusie: het hangt er vooral van af wat voor boeken je hebt.
Hoe ik mijn bibliotheek heb ingedeeld? Eerst commentaren, geordend op OT / NT, maar wel per serie bij elkaar, en dus niet op bijbelboek. Dat laatste lijkt wel handig, maar is het niet als een commentaarband meerdere bijbelboeken behandelt. Bovendien geeft het een wat onrustig beeld in je boekenkast – hoe goed of slecht je daartegen kunt, zegt ook weer veel over jezelf en is voer voor psychologen.
Maar goed: na de commentaren komen respectievelijk de afdelingen Oude Testament (niet zijnde commentaren), Nieuwe Testament (niet zijnde commentaren), woordenboek (TWAT, ThWNT e.d.), homiletiek (inclusief Postillen), catechismus (want daar moet ook over gepreekt worden).
Dan komt mijn zwaktebod: er blijft nog heel, heel veel over. Twee categorieën moeten het doen: theologie vóór de 20e eeuw en theologie vanaf de 20e eeuw, of misschien is het wel: stichtelijk en kerkhistorisch werk enerzijds en modern systematisch-theologisch werk anderzijds. Die laatste typering past eigenlijk het beste.
Of de geachte student met mijn antwoord tevreden was? Eigenlijk ben ik veel meer benieuwd naar manieren waarop anderen hun boekenkast / bibliotheek indelen. Ik lees graag jullie reacties!
Revival vanuit Heidelberg
Conserveren of restaureren?
Lezing themadag studenten Hogeschool Driestar Educatief, 1 okt. 2013
Inleiding: schets van het probleem
Conserveren of restaureren? Dat is de vraag die de organisatoren als ondertitel aan deze dag hebben meegegeven. Een mooi klinkende titel, die echter direct verraadt dat we het hier over iets ouds hebben, een document met de allure van een museumstuk. Goed, je kunt nog discussiëren over de vraag of je wilt conserveren (het oude in stand houden) of restaureren (het in oude staat terugbrengen omdat er laag na laag overheen is aangebracht). Maar hoe dan ook zijn beide termen op het oude gericht. Dat is ook precies het gevoel dat de Heidelbergse Catechismus bij veel kerkelijke jongeren van nu oproept: het gaat hier om is iets ouds, dat door veelal oudere mensen in stand gehouden wordt en dat kennelijk heel belangrijk gevonden moet worden. Communicatief sta je dan echter al wel twee-nul achter. Voeg hierbij de ervaring die veel mensen hebben met catechismuspreken die zo droog zijn als scheepsbeschuit uit 1563, en de toon kan haast alleen nog maar negatief en/of defensief zijn.
Biedt de term uit de hoofdtitel misschien soelaas? ‘Revival vanuit Heidelberg’! Hoewel het Engels het meteen een stuk interessanter laat klinken (althans voor sommigen), is het maar de vraag of dit helpt. Een revival, een herleving, vanuit de Heidelbergse Catechismus? Die komt dan wel rijkelijk laat, maar beter laat dan nooit. En wat zou zo’n revival kunnen betekenen? Afgezien van het irreële van een dergelijke wensdroom – het is er ook één van de soort waarvan je je af moet vragen of die wens wel zo goed is. Toch staat ‘revival’ als term me meer aan dan conserveren of restaureren, omdat de eigen tijd meer in beeld komt.
Laten we eerlijk zijn: de Heidelbergse Catechismus is nu eenmaal een oud document, 450 jaar om precies te zijn. De uiterste houdbaarheidsdatum ligt volgens velen al lang achter ons, en de liefhebbers van de catechismus zijn vaak mensen met historische interesse, of theologen, of een combinatie van die beide. Het is de vraag hoeveel animo er over vijftig jaar zal zijn voor de herdenking van 500 jaar Heidelbergse Catechismus. Toegegeven, dit is een wel erg somber begin van een mooie studiedag in een prachtige kerk.
Het is dan ook maar één kant van het verhaal. Nog altijd zijn er mensen die zich getroost weten door wat ze in de Heidelbergse Catechismus hebben gevonden. Ouderen die vroeger op catechisatie de complete catechismus uit hun hoofd moesten leren, en die later de waarde daarvan hebben leren inzien. Niet alleen intellectueel, maar vooral persoonlijk en bevindelijk.
Er zijn ook veel jongeren die catechismusprediking waarderen en zeggen er bijzonder veel van te leren. Maar dan gaat het meestal wel om een bepaalde soort catechismusprediking, die fris, eigentijds en actueel is, waarin – kortom – het niet alleen om oude waarheden gaat, zelfs niet om wat nieuwere waarheden, maar om Hem die zelf de Waarheid is.
Uiteindelijk hebben we met de Heidelbergse Catechismus goud in handen, daar ben ik van overtuigd. Maar dat goud moet wel opgedolven worden.
Doelstelling
In deze lezing wil ik met u en jullie verkennen hoe we zo met de Heidelbergse Catechismus kunnen omgaan dat we de rijkdom ervan (opnieuw) leren ontdekken, zonder dat we ons opsluiten in een nostalgisch verlangen naar het verleden, zonder dat we aan simpele repristinatie doen, zonder dat we vergeten dat we 450 jaar later leven. Het gaat me dus om een levende omgang met de Heidelbergse Catechismus die midden in het leven staat. De grondovertuiging daarachter is dat God de levende is, die ons niet zonder reden in deze tijd plaatst, met de vragen van vandaag. Als we daarop enkel de antwoorden van voorheen weten te herhalen, geloven we kennelijk niet echt, niet in de praktijk van ons leven, dat God nog altijd de levende is. Of we zijn er daadwerkelijk van overtuigd dat Gods werk na de 16e, 17e of 18e eeuw (maar in die discussie treed ik niet) in Europa zozeer is afgezwakt, dat we enkel terug moeten naar wat onze vaderen leerden.
Grondlijnen van een gezonde omgang met de HC
Hoe het niet moet
Van een aantal manieren van omgaan met de Heidelbergse Catechismus wilde ik direct wat afstand nemen. Vooropgesteld: ik doe dat door enkele extremen te schetsen, waar ik bij vandaan wil blijven, terwijl gematigde vormen van die extremen wel degelijk behulpzaam kunnen zijn bij een hedendaags verstaan van de Heidelbergse Catechismus.
De Heidelbergse Catechismus is, om te beginnen, geen wetboek om elkaar de maat mee te nemen en al helemaal geen honkbalknuppel om elkaar eens een lesje te leren. Hij is ook geen totempaal van orthodoxie, waaraan ten minste lippendienst bewezen moet worden wil je in bepaalde kringen serieus genomen worden. Al te snel wordt dat een clichématige formule, waarvan nog maar heel moeilijk vast te stellen is wat die betekent. Denk aan grondslagen van scholen, waarin de Schrift en de Drie Formulieren van Eenheid vermeld staan. Dat is wat mij betreft mooi en goed, maar het betekent op zichzelf nog niet zo veel, omdat de werkelijke identiteit van een school in de lespraktijk wordt gemaakt. Daarbij is de persoon van leraar vele malen belangrijker dan de expliciete verwoording van de grondslag in de statuten.
Ik noem bewust de term ‘grondslag’. De geïmpliceerde metafoor is die van een gebouw, dat op een fundament staat. Dat is een hoogst statisch beeld. Het fundament functioneert door te liggen en door liefst te blijven liggen waar het ligt. Als er enige dynamiek ontstaat, is dat enkel doordat je gaat ‘voortbouwen’ op het fundament dat eerder gelegd is. Onherroepelijk roept dat de vraag op of de opbouw past bij het fundament dat door de vaderen gelegd is. Het discours cirkelt rond trouw aan de traditie, al dan niet.
Als we echter de Heidelbergse Catechismus niet als fundament beschouwen, maar als een bron, ontstaat er een ander plaatje. Dan ligt de Catechismus er niet rustig en bedaard te liggen, maar ontstaat er een dynamiek vanuit het verlangen, een dorst die gelest moet worden. Een bron biedt levenswater die de dorst lest en het verlangen tot vervulling laat komen.
Uiteraard roep ik hiermee direct de vraag op of je de Heidelbergse Catechismus zo onomwonden ‘bron’ kunt noemen. Is dat niet de Bijbel, of veeleer: God Zelf? Die vraag wordt in onze dagen met kracht gesteld. Is de oude belijdenis niet eerder een sta-in-de-weg geworden dan een betrouwbare gids naar de bron? Daar zullen we zo nog wat dieper op in moeten gaan.
Hoe het wél mag: richtlijnen
Hoe moet het dan wel? Graag geef ik drie richtlijnen voor de omgang met de Heidelbergse Catechismus in het bijzonder, maar ook met de gereformeerde belijdenis in het algemeen. Daarna geef ik een aantal concretiseringen aan de hand van wat ik beschouw als highlights in de Heidelbergse Catechismus.
Maar eerst dus de drie richtlijnen. Ik vat ze eerst samen in twee statements, variaties op het thema van deze dag:
- Niet enkel conserveren, maar vooral actualiseren;
- Niet restaureren maar herbronnen.
Richtlijn 1: Verdisconteer de historische context
De Heidelbergse Catechismus is nu eenmaal een document dat in een bepaalde context ontstond met een bepaalde bedoeling voor een bepaald publiek. Hoe meer je je er in verdiept, des te meer raak je daarvan onder de indruk. Belangrijker nog: des te meer leer je begrijpen waarom de HC bepaalde dingen zegt zoals hij zegt.
Laat me een voorbeeld noemen. De Heidelbergse Catechismus is een gereformeerde belijdenis in een verder lutherse context. In de godsdienstvrede van Augsburg was bepaald dat de religie van de vorst leidend was voor zijn gebied, samengevat in de leus cuius regio, eius religio: wiens regio, diens religie.
Het probleem voor keurvorst Frederik III van de Pfalz, die naar het gereformeerde standpunt neigde, was echter dat de Augsburger Religionsfrieden maar twee smaken kende, namelijk rooms-katholiek en luthers. Lutheranen waren degenen die de Augsburgse Confessie (Confessio Augustana) van 1530 onderschreven. De gewijzigde (Variata) versie van deze geloofsbelijdenis uit 1540 was wat gematigder en acceptabeler voor gereformeerden. Maar Frederik wilde een eigen gereformeerde belijdenis ontwerpen, en had een ideaal van de reformatie en modernisering van de complete samenleving. Daarom moest er een nieuwe catechismus komen. Het overnemen van een bestaande catechismus, zoals Calvijns Geneefse Catechismus van 1545, behoorde niet tot de mogelijkheden. Bij de Lutheranen zou deze keus ongetwijfeld verkeerd vallen. De bedoeling was dus een catechismus die enerzijds gereformeerd was, maar die anderzijds de afstand tot de Lutheranen niet groter maakte dan strikt noodzakelijk.
Deze nog vrij grove schets van de historische omstandigheden waaronder de Heidelbergse Catechismus ontstond, kan helpen om te verklaren waarom er gemakkelijker en nadrukkelijker van de rooms-katholieken afstand wordt genomen dan van de lutheranen. Over de rooms-katholieken gesproken: de beroemde en vooral beruchte vraag en antwoord 80 stond oorspronkelijk niet in de catechismus, maar werd later toegevoegd als reactie op de veroordelingen van het concilie van Trente. Deze vraag en antwoord doorbreekt de verder uitgebalanceerde parallelle structuur tussen de behandeling van doop en avondmaal.
Dit voorbeeld laat zich met vele vermeerderen. Het is duidelijk: de HC is door de eigen tijd gestempeld, en is daarbij ook heel nadrukkelijk mensenwerk. De opstellers van de HC hebben uiteraard in de behandeling van de Tien Geboden juist die zonden aan de kaak gesteld die in hun tijd aan de orde waren. Bedrieglijke weegschalen gebruiken was in die tijd kennelijk nog niet iets dat door de overheid werd bestraft. De HC is dus heel kennelijk gedateerd.
En dat is goed nieuws. Goede theologie en goed geloofsonderwijs heeft niet een tijdloze set waarheden te presenteren, maar gaat echt in op de eigen tijd. De theologen uit vroeger eeuw tegen wie het meest wordt opgekeken, waren vaak het meest kind van hun tijd.
Wat mij betreft leren we daaruit dat het niet verkeerd is om kind van je tijd te zijn; dat het zelfs nuttig is als je echt wat wilt betekenen in kerk en samenleving. Bovendien kunnen we vaststellen dat het gebruik van de HC in onze tijd niet kan op de manier van copy–paste.
Dit besef van historische afstand kan maken dat we vrijer komen te staan in de omgang met de Heidelbergse Catechismus; dat het in ieder geval is uitgesloten dat de Heidelberger tot een soort wetboek zou worden.
Relativeert dit de belijdenis dan niet? Ik zou liever willen zeggen dat het de belijdenis relateert, namelijk aan de eigen tijd. Wie de belijdenis tot een tijdloze grootheid maakt, neemt nu juist het bijzondere ervan weg: in een heel specifieke situatie heeft men door Gods Geest geleid het Evangelie op een heel bepaalde manier beleden. Zo mogen wij datzelfde Evangelie in onze tijd ook belijden.
Uiteraard ontstaan er op deze manier reliëf in de belijdenis: niet alles is van gelijk gewicht. Zondag 37 over de christelijke eed heeft een ander gewicht dan Zondag 1 over de enige troost in leven en in sterven. Dat lijkt me evident. En een historische lezing kan helpen om in het geval van de Zondag over de eed, ons niet blind te staren op het fenomeen van de eed als zodanig, maar om te onderkennen dat de Dopersen weigerden de eed te zweren, omdat ze de aardse overheid niet als zodanig erkenden. Dat biedt vervolgens de mogelijkheid om stil te staan bij onze verhouding tot de overheid. Wij leven in een heel andere context, een liberale democratie en niet een zestiende-eeuws vorstendom. Christelijke noties over de relatie tot de overheid kunnen zo aan bod komen.
Daarmee is de HC echt wel meer dan een soort verzamelbak van preekideeën. De theologische lijnen die er in getrokken worden, zijn voor ons wel degelijk normatief. Maar normatief op een bepaalde manier. Niet op dezelfde manier als de Bijbel normatief is – en dat brengt me bij de tweede richtlijn.
Richtlijn 2: Vermijd een concurrentieverhouding tot de Bron
Waar mensen in onze tijd afknappen op de Heidelbergse Catechismus, heeft dat vaak te maken met de gedachte dat de Heidelbergse Catechismus de Bijbel van zijn plaats verdringt. En waarom zou je zo’n samenvatting van de Bijbel nodig hebben als het origineel veel rijker is?
Om bij dat laatste te beginnen: de HC is absoluut géén samenvatting van de Bijbel. Het zou ook nogal een eenzijdige samenvatting zijn, waarin weinig van de Wijsheidsliteratuur en de oudtestamentische geschiedenissen is meegekomen, en juist heel veel van de brieven van Paulus, en dan vooral die aan de Romeinen en aan de Galaten. Als je de belijdenis al een samenvatting zou willen noemen, dan een samenvatting van het Evangelie, zoals terecht verstaan daar en toen.
De HC vervangt of verkleint de Bijbel dus niet, maar helpt juist om trouw te blijven aan het Evangelie, de kern van wat de Bijbel ons aanreikt. De bedoeling is niet dat de Bijbel dicht gaat, maar dat de Bijbel opengaat. In de oorspronkelijke uitgave van de HC stonden tekstverwijzingen in de marge, nu staan ze in veel uitgaven klein vermeld onder het antwoord. Die tekstverwijzingen zijn niet allereerst bedoeld als bewijsteksten (al zijn ze dat ook wel): teksten die ondersteunen wat de HC zegt. Veeleer zijn die tekstverwijzingen bedoeld om de lezer aan te sporen zijn Bijbel er bij te pakken en te gaan lezen.
Omdat de HC in een heel bepaalde context is ontstaan en geen samenvatting van de Bijbel wil zijn, kun je dus ook vanuit ons perspectief gerust wijzen op lacunes, zonder dat dit direct kritiek op de belijdenis mag heten. Over Israël vind je weinig, over de wijsheid, zoals gezegd, en zo valt er nog wel meer te noemen.
Dat betekent dat de HC ons niet achterover laat leunen, maar ons juist uitdaagt om actief Gods Woord te verstaan in onze eigen tijd. Daarbij kunnen we leren van de belijdenis, hoe je dat nu doet, Gods Woord eigentijds verstaan – maar refereren aan de belijdenis alleen gaat het voor ons niet oplossen. De HC is niet zelf de bron, maar verwijst ons naar de bron van het Woord van God, opdat we er uit zouden drinken.
Richtlijn 3: Zoek naar “de religie van de belijdenis” voor nu
Nog één stap verder. In de gereformeerde traditie is steeds benadrukt dat het gaat om de “religie van de belijdenis” (zo bijv. A.A. van Ruler). Dat betekent dat de belijdenis nimmer een dode letter mag zijn, een kerkelijk reglement of iets dergelijks, maar dat het om de levende geloofswerkelijkheid gaat. Met andere woorden: waar de HC spreekt over de levende troost, is dat geen theorie, maar doorleefde geloofswerkelijkheid, ook nu nog. Hoewel we mogelijk, als we vandaag de dag spontaan zouden moeten formuleren, op punten andere formuleringen gekozen zouden hebben, maken we daar geen punt van. Het is het ene geloof, de ene Geest.
Dit gaat samen op met het drinken uit de bron van het Woord. Hoe meer je je innerlijk verbonden weet met de belijdenis, des te meer zul je uit de bron van het Woord willen drinken. Hoe meer je in het Woord vindt, des te meer zul je overeenstemmen met de waarheid van de belijdenis – je wordt ingeoefend in de enige troost.
Dan hoef je niet bang te zijn voor de confrontatie met de eigen tijd, althans als je echt belijdt: “Ik geloof in de Heilige Geest.” Hij blijft bij Gods Kerk en Gods kinderen en leidt hen in de volle waarheid. Het is geestelijke armoede als we 450 jaar Heidelbergse Catechismus herdenken enkel in historisch perspectief. De HC is niet allereerst voor oude, maar voor jonge mensen bedoeld.
Maar waarom zou je het willen en wat levert het op? De meerwaarde van de HC blijkt vaak te zijn dat je staande in onze eigen tijd soms iets krijgt aangereikt dat kritisch werkt, dat haaks staat op ons levensgevoel, en dat bij nadere beschouwing toch wel heel Bijbels blijkt te zijn.
Samengevat
- Niet enkel conserveren, maar vooral actualiseren;
- Niet restaureren maar herbronnen.
Concretiseringen
Wat betekent dit nu allemaal inhoudelijk? Met andere woorden: over conserveren en/of restaureren hebben we het nu gehad, valt er ook nog iets aan te reiken wat een begin zou kunnen zijn van een revival? Graag wijs ik op twee punten, bekende punten, maar waarbij ik in overeenstemming met wat ik zojuist naar voren bracht, probeer het spannende moment in de Heidelberger op te zoeken en dat te confronteren met onze eigen tijd, luisterend naar de Schrift.
De enige troost
Het eerste is, uiteraard, de enige troost – de fameuze openingsvraag van de Heidelberger. Om deze troost goed te kunnen verstaan, is allereerst nodig dat we de afstand markeren tussen dit begrip en ons begrip ‘troost’. Voor ons klinkt troost naar een sfeer van rouw en verdriet; in ieder geval niet naar iets dat je in het gewone, dagelijkse leven nodig hebt. Voor de opstellers van de Heidelbergse Catechismus lag dat anders. ‘Troost’ betekent: je houvast, de grond onder de voeten, de basis van je bestaan – voor God. Het gaat dus om heel mijn bestaan, deze notitie is voluit existentieel, en tegelijkertijd raakt deze aan de kern van het Evangelie, namelijk dat ik alleen door genade voor God kan bestaan. Dat heeft overigens óók (maar niet uitsluitend) te maken met situaties van rouw en verdriet, waarvan men in de zestiende eeuw doorgaans aanzienlijk meer te verstouwen kreeg dan wij tegenwoordig. Ziedaar hoe je dichter bij het verstaan van de Heidelberger komt als je historisch leest.
Als we naar de inhoud van de troost kijken, stuiten we op het eigendomsbegrip. Mijn enige troost is dat ik het eigendom ben van Jezus Christus. Dat klinkt voor moderne oren helemaal niet aantrekkelijk. Ik wil vrij zijn, niet iemands eigendom – dat riekt naar slavernij.
Op dit punt blijkt wat mij betreft de waarde van de Heidelberger voluit. Want bij nader inzien blijkt die eigendomsgedachte een heilzame correctie op onze tegenwoordige intuïties. Paulus noemt zichzelf geregeld een doulos, een slaaf, van Jezus Christus. “Wiens ik ben, Die ik ook dien” (Handelingen 27:27). Zo blijkt hier te functioneren wat ik aanreikte: de Heidelberger neemt niet de plek in van de Bijbel, maar maakt je opmerkzaam op bepaalde accenten in de Bijbel die je anders misschien zou laten liggen. Hier is de Heidelberger geen concurrent van de Bijbel, maar juist een hulp om te verstaan.
Tegelijkertijd zullen wij tegenwoordig sterk willen benadrukken dat het eigendom van Jezus Christus zijn wel degelijk betekent dat je in de vrijheid gesteld bent. En dat in Bijbels licht de gemeenschap met Christus zo breed en diep is dat deze met het beeld van het huwelijk wordt verduidelijkt. We behoren Christus toe, maar dan zoals een bruid haar bruidegom toebehoort.
Ellende, verlossing, dankbaarheid
Het tweede punt: het besef van onze ellende. Ik laat de hele discussie over de driedeling ellende-verlossing-dankbaarheid en de volgordelijkheid daarvan (of niet), maar rusten. Als we nu enkel kijken naar het kennen van je ellende. De reflex in onze tijd is dat je daarmee toch niet meer aan kunt komen, met die zware boodschap van de zonde en van de Wet. Tegenwoordig zitten mensen meer met de vraag naar de zin van het leven dan met de vraag naar de vergeving van hun schuld. In de gereformeerde gezindte wordt hierbij dan de vinger gelegd en benadrukt hoe fundamenteel de ellendekennis wel is.
Als we nu teruggaan naar de Heidelbergse Catechismus zelf, blijkt dat de tegenstelling tussen ‘schuld’ en ‘zin’ niet zo groot te zijn als misschien wel gedacht. Vraag 3 (de favoriet van veel catechisanten vanwege de lengte) luidt: “Waaruit kent gij uw ellende? Uit de wet Gods.” Maar wat eist Gods wet dan van ons? Dat leert Christus in een hoofdsom, samenvatting: Gij zult liefhebben de Heere uw God – en uw naaste als uzelf. Kortom: hier wordt de Wet samengevat als liefde! Niet de oudtestamentische Tien Geboden worden hier genoemd; die komen in het stuk van de dankbaarheid, maar de Nieuwtestamentische samenvatting. Onze ellende is, dat we tekortschieten in liefde! Uiteraard is dat ook schuld, maar het is niet alleen de schuld bij een overtreding van een regel, maar de schuld in een relatie. Onze liefde, ons verlangen, is verkeerd gericht geraakt, niet langer op God maar op onszelf. En daarom zijn we ‘ellendig’ geraakt. Hoeveel dominees hebben al betoogd dat ‘ellende’ met ‘uitlandig’ te maken heeft – ‘vervreemd’ dus? (Of die uitleg helemaal klopt, laat ik maar even rusten). Daar raken de schuld en de vervreemding elkaar. Dat biedt openingen om een klassiek-gereformeerde prediking, die sterke nadruk legt op menselijke schuld, aan te vullen met de aandacht voor de leegte die veel mensen ervaren, om daaraan te appelleren. Ellende komt door gebrek aan liefde tot God en tot de naaste.
Aan dit punt ontbreekt nog een belangrijk aspect: is het ook Bijbels? Denk eens aan de gelijkenis van de verloren zoon, vaak gebruikt om de drieslag van ellende, verlossing en dankbaarheid te illustreren. Hoe leert de verloren zoon nu zijn ellende kennen? Hij is er ellendig aan toe, in een vreemd land, aan lager wal geraakt, als joodse jongen nota bene tussen de varkens en jaloers op de vretende varkens. Dan ben je ver heen. Maar het wordt pas een besef en kennis van zijn ellende als hij zijn leven ziet in het licht van de goedheid van zijn vader. “Hoeveel huurlingen van mijn vader hebben brood in overvloed, en ik verga van honger”. Hij was verdwenen uit de gemeenschap van liefde met zijn vader. Zijn ellendekennis liet een nieuw verlangen geboren worden naar zijn vader. En als ik dan toch iets over de samenhang met verlossing en dankbaarheid mag zeggen: als je zo je ellende ervaart, is de verlossing niet ver en zal de dankbaarheid des te groter zijn.
Afsluiting
Ter afsluiting nog een aansporing. Als studenten aan deze instelling hebben jullie een cruciale functie voor het doorgeven van de Heidelbergse Catechismus. Als het voor jullie dorre stof is, dan vrees ik dat jullie leerlingen de laatste generatie zijn die iets van de Heidelberger meekrijgt. Maar als jullie ontdekken – en steeds opnieuw ontdekken – dat omgang met de Catechismus inspirerend en levend kan zijn, dat de Schriften er bij open gaan in plaats van dicht, dan kan er maar zo wat moois opbloeien. Of dat een revival wordt, weet ik niet. Maar laten we bidden om de doorwerking van dat Evangelie, dat in 1563 zo helder is verwoord. We zien er vaak weinig van onze samenleving, maar bidden betekent toch de overtuiging – en hier citeer ik het laatste antwoord van de Heidelbergse Catechismus – “dat mijn gebed veel zekerder door God verhoord is, dan dat ik in mijn hart voel dat ik dat van Hem begeer.”
Over verzoening bij Van de Beek
Gisteravond sprak ik in het kader van een AKZ+ cursus over ‘Gods oordeel in de theologie van A. van de Beek’. We kwamen te spreken over de verzoening, en hoe die bij Van de Beek functioneert. Willem Stolk twitterde naar aanleiding daarvan een link naar het proefschrift van Guda H.Borger-Koetsier. Daarin staat op p. 256:
Bij wijze van definitie stelt Van de Beek: De verzoening der zonden is dat God en mens samen sterven aan de schuld der wereld. Dat is in Christus geschied. Als we Hem belijden als Heer, erkennen we dat zijn menszijn ons menszijn is, zijn dood onze dood, zijn vloek onze vloek (Jezus Kurios, 157). Dan kan de mens God aanvaarden als Vader, die juist in zijn liefde alle macht over ons heeft. Dan kan de mens ook verzoend worden met zichzelf, met zijn geschiedenis en zelfs met de wereldgeschiedenis omdat het de geschiedenis is van Gods werken.
Ik teken hier bij aan dat ik hier bevestigd zie dat de structuur van de anhypostasie voor Van de Beek fundamenteel is: Jezus’ menszijn is ons menszijn, omdat Hij de mensheid heeft aangenomen.