Wandelgangverdriet

Mijn column in De Waarheidsvriend van 27 juli.
Het was echt niet zo slaapverwekkend als het klinkt. De opleidingscommissie van de Theologische Universiteit Apeldoorn had een cursus georganiseerd omdat de Wet Versterking Bestuurskracht haar nieuwe bevoegdheden toekent. Dat klinkt best saai. Dat was het ook wel, vanwege de juridische termen en omdat de impact van wetswijzigingen anders werkt in kleine organisaties. Toch was het leerzaam, al zat het mooiste voor mij niet in de juristerij, maar in de discussie over organisatieculturen. Een cultuur verander je immers niet zomaar.
De cursusleider vertelde over een organisatie die werd gekenmerkt door – wat hij noemde – ‘wandelgangverdriet’. Dat wil zeggen: in de vergadering ja knikken en voorstemmen, maar in de wandelgangen en bij de koffieautomaat klagen over wat er allemaal mis is. In één woord dus: wandelgangverdriet.
Al moet ik toegeven dat ik met een beetje tegenzin naar de cursus was gegaan, van dit nieuwe woord veerde ik verfrist op. Ik ben dan ook een hartstochtelijk liefhebber van de rubriek ‘vergeetwoorden’ van het radioprogramma ‘De Taalstaat’, waarin luisteraars bijna vergeten woorden, die nog nét wel bestaan, adopteren. Woorden als aanminnig, deerniswekkend en verwatenheid. Een groot publiek spreekt dit niet aan en ik vrees dat de Taalstaat spoedig het veld zal moeten ruimen voor iets hippers en snellers. Maar vooruit; hoe treurig wandelgangverdriet ook kan zijn, mijn hart sprong op van vreugde. Zelfs Google kende het nog niet!
Mijn gedachten dwaalden af naar sommige dominees van vroeger,  bewonderenswaardige woordkunstenaars. Tegenwoordig is het allemaal vast authentieker met onze gewone taal op de preekstoel en naar geheimtaal of hoogdravend taalgebruik zal niemand verlangen, maar een beetje taalverheffing mag de kerk toch wel bieden. Taalverloedering is er verder al zo veel. Zo somberde ik in gedachten een beetje weg van de nieuwe wetgeving over ‘bestuurskracht’ (een woord dat we wel kunnen missen). Tijdens de vergadering zei ik hierover niets, ik pas wel op. En wie zou mijn gesomber na de bijeenkomst willen horen?
Ik was moederziel alleen met mijn wandelgangverdriet. Eigenlijk zou daar ook een woord voor moeten zijn.

Vertraging

Mijn column in De Waarheidsvriend van 23 juni.
Enkele predikanten bevestigden laatst mijn vermoeden dat het tegenwoordig in het kerkelijk leven nooit meer rustig wordt. Eerder werd de hectiek na Pasen merkbaar minder, en na Pinksteren daalde helemaal een soort rust neer, maar om de een of andere reden lijkt de rust steeds later en steeds minder aan te komen.
Ik hoorde dit geluid op een cursus die ik gaf over praktische kanten van het predikantschap, met name de indeling van tijd en het hanteren van prioriteiten. (Natuurlijk kun je je afvragen of ik als hoogleraar theologie nog wel dit soort cursussen moet geven en of ik mijn eigen prioriteiten wel scherp heb. Ik geef toe: ik ben een ongeloofwaardige cursusleider).
We stelden vast dat door tijdsdruk en de ervaring niet aan je eigenlijke werk toe te komen, niet alleen burn-out op de loer ligt, maar ook schade aan het beeld dat mensen van het Evangelie hebben. Een gestreste predikant is immers een contradictie: het kan toch niet bestaan dat iemand die verkondigt dat Jezus Christus leeft, gehaast en gejaagd door het leven gaat? Van het ene naar het andere adres jakkeren om daar te spreken over de rust die God schenkt, is niet alleen ironisch, maar uiteindelijk ook ongeloofwaardig.
Nu wil ik absoluut niet drukke predikanten nog een extra duw geven. Het lijkt me tijd om een tegengeluid te horen, zowel tegen de opeenstapeling van taken als de neiging om het leven in almaar hoger tempo te leven en daarbij te klagen over drukte. Omwille van het evangelie is het tijd voor vertraging: tijd nemen om aan de grote, trage vragen van het leven toe te komen. Alleen als je over de oppervlakte wilt scheren, moet je de snelheid opvoeren. Maar wie echt aandacht wil schenken aan wat zich aandient, moet de pas inhouden. Per saldo doe je dan misschien minder dingen, maar doe je wel meer dingen goed. Zoals Jezus deed voor de bloedvloeiende vrouw, terwijl om hem heen de stress opliep en iedereen vond dat Hij moest opschieten. Als we na Pinksteren al niet met goede moed rustiger aan kunnen doen, lukt het ons nooit meer.

Leeg Huis


Op 6 mei werd het Huis van de Europese Geschiedenis in Brussel geopend. Omdat ik net die dag in Brussel was, ging ik er een kijkje nemen. Conclusie: het Huis laat helaas vrij nauwkeurig zien hoe het Europese project een ziel mist. Het begint op de begane grond allemaal heel gemoedelijk en oppervlakkig met de uitwisseling van eten, drinken, gedachten en mode in Europa. Wie zou daar op tegen zijn? De selectie die vervolgens op hogere verdiepingen uit de Europese geschiedenis wordt gemaakt, is typerend maar niet overtuigend. De Franse Revolutie, de code civil van Napoleon, Marx, maar ook de slavernij en het kolonialisme – het zit er allemaal in, zonder dat er een verhelderend verhaal bij wordt verteld – of het moest zijn dat Frankrijk heel belangrijk is. Alsof de tentoonstelling voor zichzelf spreekt. Dat doet zij niet.
Veelzeggend is ook wat er ontbreekt. Er is geen enkele verwijzing naar de Reformatie, de kerk van Rome of het christelijk geloof. Het is alsof de Europese geschiedenis enkel een prelude is geweest op het socialisme en alsof het christelijk geloof het Europese continent niet heeft gevormd. Voorbij is de tijd dat men zich afzette tegen het christelijk geloof. Het is nu gewoon niet meer in beeld.
Slechts één onderdeel van de permanente tentoonstelling is wél overtuigend, en dan ook direct voluit indrukwekkend: dat over de Eerste en vooral de Tweede Wereldoorlog. In het donker kom je een afzonderlijke ruimte binnen, waar in beeld en geluid de verschrikkingen worden getoond. Hier lijken de samenstellers opeens wél een completer verhaal te kunnen vertellen over de noodzaak van Europese samenwerking. Zie hoeveel doden er vielen in beide vreselijke oorlogen en je bent het er mee eens: dit nooit weer!
Maar wat dan wel? Eenmaal aangekomen op de bovenste verdieping, blijken de instituties van Europa in het zonnetje te worden gezet: interactief ontdekt de bezoeker de plaats en bevoegdheden van commissie, raad en parlement. Dat is een formeel verhaal. De vraag blijft: waar moet het naar toe met Europa? Met die onopgeloste vraag in gedachten neemt de vermoeide bezoeker de lift naar beneden.
Deze column verschijnt ook in De Waarheidsvriend van 26 mei 2017.

Vrijwillig

Onderstaande column verscheen eerder in De Waarheidsvriend van 3 februari 2017.
Het was een opvallende uitspraak van de rechter, die bepaalde dat de gemeente Etten-Leur een persoonsgebonden budget (pgb) moest toekenne aan een moeder die haar dochter betaalde voor zwaar huishoudelijk werk. De gemeente vond dat van de dochter mocht worden verwacht dat ze dit schoonmaakwerk als mantelzorger deed, maar de dochter weigerde dit werk onbetaald te doen. En nu heeft niet alleen de rechter, maar ook de Centrale Raad van Beroep gesproken: uitwonende kinderen hoeven niet onbetaald huishoudelijke hulp te verlenen bij hun ouders en ouders kunnen het pgb aanwenden om hun kinderen hiervoor te betalen.
Deze uitspraak legt een fundamenteel probleem van onze Westerse verzorgingsstaten bloot. Steeds minder mensen zien in dat je bepaalde taken ‘gewoon’ doet, zonder er een vergoeding voor te ontvangen. Dit kan niet los worden gezien van het overheidsbeleid om iedereen aan het werk te krijgen, waarmee natuurlijk betaald werk wordt bedoeld. Wie geen betaald werk doet, maar wel aan het werk is, vraagt zich vroeg of laat af waarom iemand anders voor ongeveer hetzelfde werk wél betaald wordt. En betaald worden is onder kapitalistische omstandigheden synoniem aan gewaardeerd worden. Je hoeft geen groot profeet te zijn om te zien dat op deze manier de zorgkosten zullen blijven stijgen. Maar ernstiger nog is het feit dat steeds meer gebieden van het leven een ‘markt’ beginnen te worden. Dat geldt ook gebieden die zich er helemaal niet voor lenen, zoals de zorg. Wie hulpbehoevend is, ervaart zichzelf helemaal niet als consument, maar moet zich wel zo gaan gedragen. Wie een ander helpt, gaat zich in een wereld die denkt in markten toch afvragen of hij niet eigenlijk een product aan het leveren is, waar een prijskaartje aan gehangen moet worden. In dit denken is het volstrekt logisch dat kinderen zich door hun ouders laten betalen voor zorg die in soortgelijke gevallen tegen betaling wordt geleverd.
De prijs hiervan is hoog. Relaties veranderen namelijk als ze door de markt worden gedefinieerd: ze worden kouder en zakelijker. Dat het nu zelfs tussen ouders en kinderen zo ver komt, is ronduit ernstig. De christelijke liefde wijst een andere weg.

Onderzoekservaring

Onderstaande column verscheen eerder in De Waarheidsvriend van 3 maart 2017.
In Apeldoorn kennen we tegenwoordig de figuur van de ‘onderzoeksstage’. Studenten kunnen meedraaien met lopend theologisch onderzoek, onder andere om te zien of dat mogelijk iets voor hen zou zijn in de toekomst. Niet iedere student kan en wil zo’n onderzoeksstage. Je moet er een aanvraag voor indienen en pas als ook de docent er wat in ziet, wordt de student ingeschakeld bij het onderzoek van de docent. Win-win, want de docent kan onderzoekstaken uitbesteden en de student steekt er hopelijk iets van op.
Laatst sprak ik een student die op driekwart van zijn onderzoeksstage zat en eigenlijk het gevoel had dat hij tijd te kort kwam, dat hij van het onderwerp waar hij mee bezig was, steeds minder begreep en dat hij dus ongeschikt was voor onderzoek. Dat laatste heb ik tegengesproken: hij is niet ongeschikt, hij heeft alleen maar gemerkt hoe onderzoek werkt. Het gevoel dat je het niet begrijpt, dat je intellectuele spankracht nét te kort schiet — voor mij hoort dat nu net bij wat onderzoek wezenlijk is. Dat maakt het spannend, intellectueel uitdagend, maar ook vermoeiend en soms deprimerend. Ik heb de student dus welkom geheten in de club.
Maar goed, wat moest hij nu dan? Ik heb hem gevraagd om op te schrijven wat de belangrijkste vragen en problemen zijn die hij tegenkomt en daaraan toe te voegen wat zijn voorlopige antwoorden zijn, of waarom hij het antwoord niet weet. Wie weet komt hij er wel achter dat hij dan een mooi artikel geschreven heeft.
Zo gaat het althans in mijn ervaring: als je denkt dat je er niets meer van begrijpt, wordt het hoog tijd om te gaan schrijven. Je bent er dan bijna.
Zelf heb ik dit ook moeten leren. Veel studenten zijn niet gewend om fouten te maken of iets te ondernemen dat echt helemaal mis kan gaan. Bij velen van hen ging het op school van een leien dakje. Dan is onderzoek een heel nieuwe wereld, waarin je ontdekt dat ‘ervaring’ betekent dat je genoeg fouten hebt gemaakt om ze snel te ontdekken. Die ervaring gun ik iedere student.

Stevig in je schoenen

Onderstaande column verscheen in De Waarheidsvriend van 31 maart 2017.
Het was een kleine belijdenisgroep van drie jongemannen, alweer meer dan tien jaar geleden. Zo’n beetje na de helft van het seizoen kwamen ze anders dan anders de catechisatieruimte binnen. We moesten eens praten, zei er een, die wel vaker het woord deed voor het geheel. Waar ze mee zaten: toen ze aan de belijdeniscatechisatie begonnen, hadden ze het idee dat ze steeds sterker zouden worden in het geloof en steviger in hun schoenen zouden komen te staan. Alsof je in je gympen binnenwandelt en na wat training op bergschoenen verder kunt lopen. Maar hun ervaring was net omgekeerd: alsof de gympen waren vervangen door teenslippers. Ze hadden het gevoel dat ze straks nog op blote voeten verder moesten. Ze vroegen zich af of ze zo wel belijdenis konden doen, want ze ontdekten eigenlijk steeds meer hoe weinig ze te belijden hadden. Dat kon toch niet de bedoeling zijn? Misschien moest er maar een verlengde cursus komen, van twee of misschien wel drie jaar.
Juist die catechisatie was de rechtvaardiging aan de orde: wij staan met lege handen als schuldige mensen tegenover God, maar God spreekt ons toch vrij, alleen vanwege Jezus Christus. Hun vragen vielen op hun plek. Dat we er achter komen dat we niet stevig in onze schoenen staan, hoort er nu net bij. Alles wat we meenden te hebben, wordt ons uit handen geslagen, zodat we alleen Jezus Christus overhouden. Dan maar op blote voeten. Omdat Hij staande bleef, gaan zondaren vrijuit.
Het werd een mooie avond, maar de mooiste avond van het seizoen was het toch niet. Die kwam een week erna, toen ze binnenkwamen met: ‘waar we het vorige week over hadden – vertel dat nu nóg eens!’
Wie belijdenis doet, haalt niet een of ander diploma waarmee een cursus succesvol wordt afgesloten. Je staat op blote voeten met lege handen je afhankelijkheid te verklaren. Maar je gelooft dat Jezus Christus je niet laat staan.

Kinderen (column)

Onderstaande column staat in De Waarheidsvriend van vandaagEen van mijn goede voornemens voor 2017 is om mijn schrijfsels wat vaker op mijn blog te plaatsen, vandaar.
Kinderen
De visie op kinderen verschuift nogal eens. Tot aan de Romantiek golden ze als volwassenen in de dop en moesten ze zo snel mogelijk écht volwassen worden. Een kind kon immers nog geen verantwoordelijkheden nemen, zijn emoties nog niet reguleren. Het kind was een gemankeerde volwassene.
Dat beeld veranderde in de Romantiek. Kinderen werden gezien als toonbeelden van onschuld, die zo lang mogelijk beschermd moesten worden tegen de volwassenheid, waar alle naïveteit verloren zou gaan. De volwassene was een gemankeerd kind geworden.
Tegenwoordig beleven we, als ik me niet vergis, een nieuwe verschuiving. Door de toegang tot moderne media staan kinderen tegenwoordig steeds jonger midden in het leven, inclusief de rauwe werkelijkheid van natuurrampen, aanslagen en oorlogen. Onlangs waarschuwde ontwikkelingspsycholoog Steven Pont in NRC, kinderen niet via Jeugdjournaal en dergelijke te snel tot wereldburgers te maken, die een mening moeten hebben over Trump en klimaatverandering. Ze kunnen dit gezien hun ontwikkelingsfase immers helemaal niet aan. De kinderemancipatie is doorgeschoten. Laat het kind nog rustig kind zijn.
Zoals wel vaker komen de ontwikkelingen in de kerk wat later en een beetje anders. De meeste predikanten zullen in hun preek proberen iets tegen de kinderen te zeggen, of in ieder geval iets dat voor hen bestemd is. Daarnaast zijn er gemeenten die met kindernevendiensten werken.
Het lijkt me de vraag of dat nog genoeg is. Niet alleen heeft de christelijke kerk de gedachte van complete onschuld van kinderen altijd afgewezen: er bestaan immers geen onbeschreven bladen in deze wereld. Maar belangrijker nog: naar Gods verbond horen kinderen er echt bij. Dat gaat verder dan een woordje voor de kinderen. Laten we hen serieus nemen, op zijn minst zoals school en samenleving hen serieus nemen. Daar past isolering in een kindernevendienst niet bij, nog afgezien van het feit dat je ze daarna moeilijk meer in de ‘gewone’ dienst krijgt.
Als kinderen het Jeugdjournaal aankunnen, kunnen ze ook wel een preek hebben. Ze hebben die zelfs des te harder nodig.