Frietkraamgevoel

Mijn column in De Waarheidsvriend van 30 augustus 2018.
Vlak na de vakantie staan tijdschriften weer vol met tips om het vakantiegevoel vast te houden tijdens het werk. Geen van die tips helpt natuurlijk, anders was er geen verschil meer tussen werk en vakantie en hoefde op den duur niemand meer op pad. 
Toch zijn er mensen die weerstand bieden aan de stress. Zo’n voorbeeld troffen we als gezin op de terugweg van onze vakantie, toen we op een Waalse friterie mikten voor de avondmaaltijd. Het was al wat later en de kinderen waren er echt aan toe. Gelukkig was het niet druk: maar drie andere klanten, dus we verwachtten snel te kunnen eten en vlot weer verder te kunnen reizen. Toch mochten we nog bijna een halfuur wachten; niet voor de friet klaar was, maar voor we mochten bestellen. Elke bestelling werd namelijk eerst door de oudere heer en dame afgehandeld voor de volgende bestelling werd opgenomen. Af en toe maakten ze een praatje tussendoor, alsof hun frietkot niet volliep met hongerig publiek en potentieel jengelende kinderen.
Kennelijk was ik niet de eerste die me verbaasde over de trage manier van doen, want er hing een bordje: ‘maak je niet druk, hier haasten we ons langzaam.’ Een Nederlandse familie die na ons kwam, droop na tien minuten wachten af en reed verder. Weg omzet voor de friterie. Hoe moeilijk kon het zijn om iets efficiënter te werken? 
Toch groeide tijdens het halfuur wachten mijn bewondering, niet mijn ergernis. Deze mensen lieten zich niet afleiden door gejaag, maar deden hun werk goed en met aandacht voor de mensen. Een bewuste keuze dus om geen efficiënte machinerie op te zetten. Toen de friet en snacks uiteindelijk kwamen, bleken ze werkelijk heerlijk te zijn. Patat en snacks als onthaasting, wie had dat gedacht?
De vakantie is voorbij, maar het frietkraamgevoel hoop ik nog even vast te houden. Als zelfs patat niks met fastfood te maken hoeft te hebben, zou het wel raar zijn als we ons op het werk en in de kerk lieten opjagen. Het begint met aandacht geven aan wat onze aandacht verdient, te beginnen met God en met elkaar.

Deadlines

Mijn column in De Waarheidsvriend van 12 juli 2018.
De ene deadline is de andere niet. Een krant werkt met keiharde deadlines, waarna de krant ‘zakt’ en je kans op publicatie verkeken is. Morgen beter. Aan de andere kant van het spectrum zit de academische wereld. Als er een bundel met artikelen moet worden samengesteld, wordt er vaak al anderhalf jaar tevoren een deadline genoemd. Er zijn echter genoeg collega’s die de vriendelijke herinnering die ze na het verstrijken van de deadline ontvangen, opvatten als een aansporing om nu toch echt eens te beginnen  met schrijven. Beginnen, inderdaad, dat leest u goed. 
Sinds ik ooit een cursus time-management gegeven heb (korte samenvatting: tijd laat zich niet managen, aandacht wel), ben ik het min of meer aan mijzelf verplicht om alle deadlines te halen. Anders is er altijd wel iemand die quasi-vriendelijk opmerkt dat er ook cursussen zijn voor mensen die moeite hebben met deadlines. 
Eigenlijk is dat wel raar. Alsof het geven van een cursus je tot zó’n expert maakt dat je nooit meer fouten maakt. Persoonlijk leer ik liever van iemand die de fouten die ik maak, zelf ook van binnenuit kent. En dan niet van een ervaring ergens in de jaren tachtig, maar recent. Iets soortgelijks geldt natuurlijk ook voor dominees: liever iemand op de kansel die de worsteling met gebrekkig geloof, ongeloof, zonde aan den lijve ervaart, dan een mister Perfect die zonde alleen uit de boekjes lijkt te kennen. We belijden toch dat we zondaren zijn, waarom moeten we dat dan zo angstvallig verbergen? 
Nu dan. De aanleiding voor dit stukje is dat ik een deadline van dit blad vergeten was, ofwel niet had genoteerd in mijn ijzersterke systeem, dat ik op cursussen aan iedereen aanbeveel als bijna feilloos. ‘Bijna’ is het cruciale woord in de vorige zin. Ik was te laat, had nauwelijks tijd en moest toch schrijven. Volgens sommige mensen word je extra creatief van tijdsdruk. Dan zou dit mijn beste column ooit moeten zijn, maar ik waag het toch te betwijfelen.
Gelukkig gaan we de vakantietijd in. Even helemaal geen deadlines. Denk ik. Hoop ik.

Jongeren aan het woord

Mijn column in De Waarheidsvriend van 14 juni 2018.
In jeugdbeleid en kerkelijk jeugdwerk wordt veel geïnvesteerd, in menskracht, tijd en geld. Terecht, want er komt veel op jongeren af en het gevaar is groot dat ze afhaken. De spannende vraag is wel, hoe je jongeren zelf bij de bezinning kunt betrekken.
In dat licht was het gedurfd van het Franse kerkverband UNEPREF om de synodepreek (als afsluiting van de synode) te laten houden door een jongere. Niet een jongere predikant, maar een jongerenwerker van een jaar of twintig, die evangeliserende podcasts (‘godcasts’) maakt. Deze gewaagde stap paste goed bij het thema van de synode “en avant pour transmettre” (“vooruit om door te geven”). Het doorgeven werd eerder op de synode symbolisch zichtbaar gemaakt door het uitdelen van kleurige estafettestokjes, die in het Frans témoin, ofwel ‘getuige’, heten. 
De geloofsoverdracht werd in de dienst op een ontroerende manier zichtbaar toen de jongeman al op de preekstoel stond en zijn vader de schriftlezing deed. Die vader, predikant, lijdt dermate aan Parkinson dat hij zich normaal heel moeilijk verstaanbaar kan maken, maar de Schriftlezing ging helder en zonder haperen. Voordat de preek begon, gaf dat beeld van de lezende vader en zijn zoon op de kansel al een glasheldere illustratie van geloofsoverdracht. De preek zelf ging niet zozeer over de behoeften van jongeren. De prediker benadrukte allereerst dat wij de geloofsoverdracht niet kunnen managen, maar dat God zelf aan het werk is en dat we Hem vooral niet in de weg moeten staan. Dat we daarom geduld moeten hebben. 
Zouden wij in Nederland zoiets durven? Niet alleen als een experiment in de marge, maar bij een officiële gelegenheid, omdat Jezus nu eenmaal graag door middel van de minst aanzienlijke bij ons is? Eigenlijk hoop ik vooral op jongeren zoals die prediker, die de kerken vertellen hoe nodig het is om Gods Geest laten werken.
De enige manier om door te geven, is door te gaan. Het knaloranje estafettestokje ligt als getuige daarvan voorlopig nog even op mijn bureau. Als mijn kinderen ‘m tenminste niet meepakken om er iets nieuws mee te doen.

In de spiegel

Mijn column voor De Waarheidsvriend van 17 mei 2018.
 
De nieuwe BMW-reclame op de radio al gehoord? Een man vertelt enthousiast dat als hij onderweg naar huis altijd langs een spiegelend gebouw rijdt. Als hij dan de linkerbaan pakt, kan hij zichzelf zien rijden, en dat geeft hem een geweldig gevoel. Jezelf zien rijden in een BMW, wie wil dat nu niet? 
Ik ga er maar even van uit dat de marketeers van BMW scherp in de gaten hebben wat het goed doet bij de doelgroep. Die gaat het allang niet meer om een betrouwbare auto die je van A naar B brengt. Het vermogen, de technische snufjes en de accessoires geven ook de doorslag niet. Het gaat om het imago, en dan niet eens de indruk die je op anderen maakt, maar hoe je jezelf ziet in de spiegeling van gebouwen. Zo verkoop je auto’s in de selfiecultuur: met narcisme in zijn zuiverste vorm. 
De stem in de reclame zegt erbij dat hij vast en zeker de enige niet is die het een prachtig gezicht vindt om zichzelf te zien rijden. Waarschijnlijk heeft hij gelijk en zijn wij allemaal bezig om indruk te maken op onszelf. Kijk mij eens gaan. 
De Geest van Pinksteren houdt ons ook een spiegel voor: kijk ons eens gaan. Waar komen we vandaan en waar gaan we naar toe? Wie ben je eigenlijk, als we alle snelle auto’s, bling-bling en bluf er af halen? Op de Pinksterdag zagen de mensen in Jeruzalem dat de keizer geen kleren aanheeft: er blijft niets van ons over, we zijn schuldig. Kijk ons eens gaan, helemaal de verkeerde kant op. Gelukkig blijft het daar niet bij als de Geest gaat waaien: ze bekeerden zich en werden door Jezus Christus gered.
Calvijn zegt ergens dat Jezus Christus de spiegel van onze verkiezing is. Als je naar hem kijkt, zie je jezelf als verkorene, door hem geliefde, ook al zag je dat eerder helemaal niet. Jezelf gered zien worden in deze spiegel, wie wil dat nu niet? Ik wel, en op Pinksteren weet ik wel zeker dat ik de enige niet ben.

Lidmaatschap

Mijn column in De Waarheidsvriend van 23 maart j.l.
Lidmaatschappen zijn uit, abonnementen zijn in. Alle traditionele verenigingen, omroepen en politieke partijen ervaren deze trend. Mensen willen zich niet langdurig binden met een formeel lidmaatschap, en al helemaal niet levenslang. Kortdurende abonnementen, waar je per maand van af kunt, doen het daarentegen goed. Dat geldt van streamingdiensten als Netflix, waar je voor een bescheiden bedrag per maand een enorm aanbod aan films krijgt. Iets vergelijkbaars is de toename van leasen in plaats van kopen. Dat begon bij auto’s, maar via cv-ketels en grote huishoudelijke apparaten dringt het leasen steeds verder door.
In die context zijn we kerk, waar je geacht wordt belijdenis te doen en dan voor je leven lid te zijn. Moeten we misschien iets met de trend naar korter durende verbintenissen? Wat mij betreft: op sommige gebieden wel, op andere niet.
Op financieel gebied kan de kerk wel experimenteren met de trend naar abonnementen. Elk jaar gaat het op de belijdeniscatechisatie ook over de financiële kant van de kerk en de verantwoordelijkheid van belijdende leden daarvoor. Steevast levert dat de vraag op wat een goede richtlijn is voor giften aan de kerk en hoe dat dan werkt. Eigenlijk vragen die catechisanten naar een soort abonnementsvorm. Dat klinkt misschien vreemd, maar de apostel Paulus organiseerde nog geen Kerkbalans en kende ook de figuur van de ‘vaste vrijwillige bijdrage’ niet. Die zijn ooit uitgevonden. Het is een experiment waard om mensen die wekelijks naar de kerk komen, een abonnement te laten afsluiten waarmee maandelijks aan de kerk wordt gedoneerd. 
Op een belangrijker punt kan de kerk niet mee in de trend naar abonnementen: als je belijdenis doet, markeert dat geen lidmaatschap als van een partij en al helemaal geen abonnement waar je desnoods morgen al van af kunt. Lid zijn is ledemaat zijn van Christus. Het is je plaats accepteren  in het koor van de kerk der eeuwen waar je door de doop bij werd geplaatst. De lofzang moet gaande blijven, en daar stap je niet zomaar bij weg. Dat vraagt levenslange toewijding, maar in het licht van Pasen krijg je daar nooit spijt van.

Bubbel

Mijn column in de Waarheidsvriend van afgelopen week
Op 4 april jongstleden sprak NRC-columnist Bas Heijne zijn eigen bergrede uit: een initiatief van de Bergkerk in Amersfoort, die jaarlijks iemand vraagt te reflecteren op Jezus’ bergrede. Een van de dingen die Heijne van Jezus heeft geleerd, is dat we ons niet alleen onder gelijkgestemden moeten begeven, maar dat we uit onze eigen bubbel moeten komen. In een interview noemde Heijne als voorbeeld de manier waarop de commissarissen van ING, onder leiding van Jeroen van der Veer, topman Ralph Hamers een salaris van drie miljoen euro wilden geven, door alleen maar te kijken naar wat andere topmannen verdienen. Ze zaten zo in hun eigen bubbel, ontmoetten geen mensen die er anders over dachten, en voelden dus geen betrokkenheid bij mensen buiten de eigen kring.
Daargelaten of dit exegetisch de sterkste interpretatie van de bergrede is, lijkt de aansporing om uit onze bubbel te komen, juist in het kerkelijke steeds belangrijker. Of het nu de bubbel van de eigen bijbelkring, de plaatselijke gemeente, de synode, of gewoon de bubbel van kerkelijke mensen is: bubbels zijn er genoeg. Natuurlijk botsen de bubbels ook wel eens op internet, met name op Twitter; dan knettert het even en gaat ieder zijns weegs met zijn eigen, grote gelijk.
Uit onze bubbel komen is spannend, omdat we onze vanzelfsprekendheden verliezen en gaan luisteren naar mensen die totaal anders denken dan wij. Het is ook een oefening in nederigheid, maar zoals Jezus al zei: als we alleen liefhebben die ons liefhebben, doen we niets bijzonders. Ik stel me voor wat er zou gebeuren als christenen plots naar buurtverenigingen, muziekuitvoeringen, lezingen, sportverenigingen zouden gaan waar ze normaal niet komen, en daar gaan communiceren. Dus niet alleen zenden, maar vooral ook ontvangen. Maar ja, het zal wel weer niet van komen, want we zijn te druk met andere dingen, die allemaal heel belangrijk zijn. Vindt iedereen in onze bubbel.

Bitcoin

Mijn column in De Waarheidsvriend van 25 januari.
(Omdat ik de column vrij vroeg moest inleveren, dateert deze nog van voor de stevige waardedaling van de bitcoin, afgelopen week)

Met verbazing kijk ik naar de bitcoinhype. Voor wie het niet heeft gevolgd (en voor zo ver ik het begrijp): bitcoin is zogenaamde cryptovaluta, een betaalmiddel dat compleet digitaal is opgezet door middel van zogenaamde ‘blockchaintechniek’. Die laatste slurpt zo veel stroom dat bitcoin inmiddels ongeveer net zo veel elektriciteit verbruikt als heel Nederland. Populariteit heeft de waarde van de bitcoin opgestuwd, zodat wie een tijdje geleden bitcoins kocht, nu miljonair is. Dat spreekt natuurlijk tot de verbeelding, ook al waarschuwen steeds meer mensen voor een zeepbel die op punt staat uit elkaar te spatten. Experts spreken zelfs van een pyramidespel, waarbij de winsten van de vroege instappers worden betaald door de nieuwe, totdat er geen kandidaten meer zijn en het geheel ineenstort.
Mijn verbazing betreft niet zozeer de milieuschade door het enorme energieverbruik of de manier waarop mensen als lemmingen achter elkaar aan rennen zodra er snel geld te verdienen valt. Hebzucht is niet verbazingwekkend; ze is zelfs oersaai, altijd hetzelfde. Ik verbaas me wel over de steeds toenemende abstractie. Er was een tijd dat geld bestond uit klinkende munten, goud of zilver. Das war einmal. De koppeling tussen geld en goud is allang losgelaten. Inmiddels is ons saldo een cijfer op een scherm en wordt contant geld hoe langer hoe meer afgeschaft (‘pinnen, ja graag!’). De volgende stap is dus dat techneuten doen wat eerder alleen banken konden: geld scheppen. Ziedaar de bitcoin. Er zullen vast nieuwere abstracties van te maken zijn. Was dat niet een van de oorzaken van de vorige crisis: dat zelfs verkopers vanwege de complexiteit niet meer begrepen wat ze aan de man brachten?
Ik begrijp best dat mensen terug willen naar het concrete: ‘gewoon’ geld, papieren agenda’s in plaats van Outlook, domme ’koelkasten’ in plaats van smartphones, gewone gesprekken in plaats van Skype. Wij mensen zijn niet gemaakt voor de abstractie, maar voor het concrete leven. Zo heeft God ons gemaakt en bedoeld: met beide benen op de grond. De zonde begon met het verlangen om niet langer aan het concrete bestaan dat God ons schonk, gebonden te zijn. Dáár zit het probleem, niet alleen van de bitcoin.

Onderzoek

Mijn column in De Waarheidsvriend van vandaag.
Wat is het verschil tussen een onderzoeker en een consultant? Een consultant vertelt je wat je al wist, een onderzoeker vertelt wat je niet wilt horen. Natuurlijk is dat overdreven: consultants doen méér dan op je horloge kijken om je te vertellen hoe laat het is en onderzoekers onderscheiden zich zeker niet altijd positief: recent bleek het ‘onafhankelijke’ WODC immers onder politieke druk rapporten te hebben aangepast.
Gelukkig is er ook veel eerlijk onderzoek, dat ongemakkelijke waarheden frank en vrij naar voren brengt. Zo stelde het recente SCP-onderzoek nuchter vast dat Nederland de afgelopen 25 jaar welvarender is geworden, en dat Nederlanders gemiddeld genomen positiever over migranten zijn gaan denken. Op internet en tv en in kranten wordt een ander beeld getekend, maar feitelijk zijn er weinig plekken ter wereld waar mensen zo vrij en welvarend kunnen leven als in Nederland. Natuurlijk gaat het om gemiddelden, die niet zomaar op individuele situaties van toepassing zijn. Dat het de één extreem goed gaat, kun je niet wegstrepen tegen de ander met wie het erg slecht gaat, omdat het gemiddeld er wel aardig uitziet.
Goed onderzoek is ingewikkeld, heeft onzekere uitkomsten en kost een hoop geld. Nu alle kerken van gereformeerd belijden voelen dat de ontkerkelijking en postmoderne twijfel hen niet voorbij gaan, is de tijd gekomen om de blik vooruit te richten en te zoeken naar manieren om de waarheid van het Evangelie voor vandaag te verwoorden. De kansen zijn er: ik ken talentvolle jonge studenten genoeg, die bereid zijn om tegen een geringe vergoeding jaren van hun leven te besteden om gedegen theologisch onderzoek te doen in dienst aan de levende God. Deze onderzoekers in de dop zijn een gave aan de kerk, al is er geen garantie dat de uitkomst de ene of de andere flank van de kerk blij zal maken. Daar is het nu net onderzoek voor. Maar waar halen we het geld vandaan? Bij fondsen van de overheid kunnen theologen het wel schudden. Hopelijk zullen latere generaties niet moeten vaststellen dat christenen in 2017 genoeg welvaart hadden, maar die aan alles besteedden behalve aan goede theologie.

Algoritme

Mijn column in De Waarheidsvriend van 30 november.
Als blanke, heteroseksuele, hoogopgeleide, Westerse man ben ik niet de eerst aangewezene voor verhalen over stigmatisering, laat staan discriminatie. Juist daarom valt het des te meer op als je er een heel klein beetje mee te maken krijgt.
Het gebeurde recent tijdens een vliegreis naar de Verenigde Staten, of eigenlijk vlak ervoor en erna. Niet alleen werd mijn handbagage er uit gepikt voor extra screening, maar bij de gate bleek ik ook geselecteerd voor een aanvullend gesprek en nog een extra check van mijn bagage. Eenmaal aan de andere kant van de plas moest ik opnieuw meekomen voor een gesprek en het openmaken van mijn bagage. Dat was me vorig jaar ook al eens gebeurd. De beambte van de grenspolitie leek me vriendelijk genoeg, dus ik vroeg haar of zij een idee had waarom ik er steeds werd uitgepikt. Natuurlijk mocht ze dat niet met zo veel woorden zeggen, maar haar wedervraag was veelzeggend: “Waar komt uw achternaam vandaan?” Natuurlijk had ik zin om te zeggen dat mijn achternaam Palestijns was, Koerdisch of Iraans. Maar dat soort stoere dingen kun je beter denken dan tegen iemand van border control zeggen.
De spelling van mijn achternaam is in het Nederlands al merkwaardig, maar Amerikaanse algoritmes worden er kennelijk helemaal zenuwachtig van. Hadden mijn voorouders die ‘ij’ nu maar door een kloeke ‘y’ vervangen, dan kon ik waarschijnlijk onbekommerd intercontinentaal vliegen, maar helaas: hier kom ik nooit meer van af.
Natuurlijk stelt dit allemaal weinig voor. Maar er zijn mensen die op veel meer en ernstiger gebieden door algoritmes of menselijke inschattingen voortdurend extra aan de tand gevoeld worden en voorzichtiger moeten zijn dan anderen. Nu met een beroep op terreurdreiging steeds meer datasystemen aan elkaar worden gekoppeld, staat ons nog wat te wachten. En je kunt wel denken dat het jou niet treft, maar je weet tevoren niet waar de computer op aanslaat. Een letter te veel in je naam is soms al genoeg.

Talk to God

Mijn column in De Waarheidsvriend van 7 september
Mensen die zich afvragen waarom wielrennen een mooie sport zou zijn, moeten eigenlijk naar Toscane. Je beleeft het paradijselijke landschap veel intenser als je bergop zwoegend de geuren opsnuift, het uitzicht over de bergen langzaam ziet verschuiven en niet alleen – als in de auto – dat pittoreske dorpje voorbij ziet flitsen, maar ook de kerkklok hoort slaan. De combinatie van lichamelijke inspanning, het geluid van de draaiende ketting en het uitzicht geeft een gevoel dat moeilijk onder woorden is te brengen.
Helaas waren de laatste paar kilometers van de weg naar Pruno, waar mijn gezin en ik vakantie hielden, belachelijk steil. Toch maar geprobeerd. Conclusie: het kan, maar het is loodzwaar als je een matige conditie hebt. Denk aan stapvoets fietsen, waarbij de uitdaging niet is om snelheid te maken, maar om de verleiding te weerstaan om af te stappen en te gaan lopen.
Tijdens mijn laatste fietstochtje in Toscane raakte ik in gesprek met Andrea, een Italiaan die ook met dertien kilometer per uur tegen de berg op fietste. Hij had nog allemaal tips, de prachtigste plekjes om fietsend te bezoeken, maar helaas: een afscheidsrondje doe je nu eenmaal aan het eind. Toen Andrea hoorde waar ik verbleef, begon hij direct over de zwaarte van de laatste drie kilometer naar Pruno. Hij vatte die kilometers samen als: “There you can talk to God.” En zo is het. Fietsen gaat namelijk over confrontatie met je grenzen, lijden en uitzien naar het punt waar je naar toe hoopt te gaan. En bergaf gaat het over de balans tussen durf en voorzichtigheid. Als calvinist en vader van vier kinderen neig ik naar het laatste, trouwens. Hoe dan ook word je op de fiets met jezelf geconfronteerd, lichaam, geest en ziel. En, op de weg naar Pruno, dus ook met God. Al is het wel te hopen dat God niet alleen nodig is als we de berg nauwelijks op kunnen komen, maar ook als we na de vakantie weer in volle vaart door het leven zoeven.