Genade en schuld

Mijn column in De Waarheidsvriend van 6 juni 2019.

Het liep vorige week mooi samen: voordat ik op vrijdag bij de SGP mocht spreken over tolerantie bij Calvijn, mocht ik op maandag refereren over vrede bij de remonstranten in Groningen. Geïnspireerd door de oorspronkelijke vijf artikelen van de remonstranten, hebben hun erfgenamen na 400 jaar vijf nieuwe opgesteld.

Deze avond ging over het artikel over genade en vrede, dat het dichtst tegen het gereformeerde denken aan ligt. De remonstrantse predikant Tjaard Barnard, auteur van dat artikel, benadrukte dat onze samenleving wel wat mildheid kan gebruiken. We rekenen elkaar te snel af: mensen zijn OK en dat moeten we elkaar ook durven zeggen. Mijn reactie was dat er daadwerkelijk echte schuld bestaat, niet alleen bij bekende misdadigers, maar ook bij ons. Als uiteindelijk iedereen OK is, is dan niet alles OK – en wordt genade geen grote witwasoperatie?

We kregen een mooi gesprek met elkaar en met de zaal over de realiteit van onze schuld. Mensen voelen zich niet alleen schuldig, we zijn het ook, op allerlei manieren: in hoe we met de aarde en met elkaar omgaan, en ja, ook tegenover God. Ik waagde het om over verzoening te beginnen, en zelfs over plaatsbekleding. Daar werd vast verschillend over gedacht en het spreken over zonde riep ook weerstand op. Maar niemand betwistte dat wie ‘genade’ zegt, ook ‘schuld’ moet zeggen. Bij alle blijvende verschil vond ik dat toch een mooie oogst.

Eens te meer raakte ik ervan overtuigd dat we in de kerk het thema van onze schuld, in alle facetten, niet uit de weg moeten gaan, maar eerlijk onder ogen moeten zien en benoemen. Maar dan wel in termen die vandaag worden begrepen. Dat laatste leerde ik ook nog maar eens van de remonstranten in Groningen. Juist als je van zonde en schuld weet, kun je immers van anderen leren. Zelfs bij de SGP of bij de remonstranten.

Kerkcampus

Mijn column in De Waarheidsvriend van vandaag.

Er moet een zogenaamde ‘kerkcampus’ in Utrecht komen, een terrein waarop meerdere christelijke organisaties hun kantoor kunnen vestigen. De synode van de Protestantse Kerk had wel de nodige kritiek, maar heeft toch toestemming gegeven voor de uitwerking van de plannen. Het zou maar zo kunnen dat van het een het ander komt en gaandeweg de ‘kerkcampus’ een voldongen feit is. Alles moet dan naar de Utrechtse ‘bijenkorf’, zoals algemeen directeur Jurjen de Groot de kerkcampus noemde. Mij lijkt het een buitengewoon slecht idee.

Allereerst past het totaal niet in onze tijd om allemaal fysiek op één plek te gaan zitten. Het centraliseren van kantoren paste misschien bij het einde van de vorige eeuw, maar niet bij een netwerksamenleving. Fysieke nabijheid is geen garantie voor goed contact, fysieke afstand hoeft nauwe samenwerking tegenwoordig niet te verhinderen. Als je elkaar af en toe maar opzoekt en écht spreekt. Niet als bijen in en uit vliegt, maar als broeders en zusters elkaar ontmoet.

Het centraliseren van christelijke organisaties in Utrecht zou betekenen dat een christelijke presentie die er nu nog in Nijkerk of Drachten is, verloren gaat. De huidige buren van christelijke organisaties krijgen dan andere buren. Banden worden doorgesneden, lokale geschiedenissen beëindigd. Misschien is dat efficiënt, maar missionair is het in ieder geval niet.

De ‘kerkcampus’ lijkt vooral een oplossing te zijn voor een huisvestingsprobleem, een financiële uitdaging. Van een kerk mag je echter verwachten dat er dieper wordt afgestoken, naar wat er theologisch speelt. Neem nu de gebruikte term. Een ‘campus’ past bij een Amerikaanse universiteit, die uitgebreide terreinen en gebouwen heeft in een lommerrijke voorstad. Een campus is een wereld op zich. Maar bij de kerk hoort een plein, een plaats van contact met de mensen uit de omgeving. Kerkpleinen zijn er gelukkig in meervoud, in tal van contexten. Laat de kerk daar zuinig op zijn. Elke lokale gemeente en pioniersplek toont iets van de verscheidenheid van het lichaam van Christus. Wat als bijenkorf bedoeld is, kan maar zo een stofzuiger worden die de rest van Nederland kaal achterlaat.

Europa

Een licht gewijzigde versie van mijn column die gisteren in ‘De Waarheidsvriend’ stond.

Vanwege een nieuw uitstel tot 31 oktober is vandaag, 12 april, niet de dag van het zwarte scenario, een ‘no deal-Brexit’. De afgelopen weken was het Britse parlement een toonbeeld van verdeeldheid, en juist zo waren de Britten Europeser dan ooit. Ook al weet de EU de eenheid tegenover het Verenigd Koninkrijk te handhaven, tegenover China lijkt de EU weerloos. Er wordt wel gewaarschuwd tegen de geleidelijke machtsuitbreiding van China, maar het blijven loze woorden zolang Italië een speciaal bondgenootschap sluit met China en Frankrijk dankbaar een Chinese mega-order voor vliegtuigen incasseert. Intussen groeien antidemocratische en antisemitische bewegingen. Wat moet er van Europa worden?

In zijn grote ideeënroman ‘Grand Hotel Europa’ typeert Ilja Leonard Pfeijffer ons oude continent als een plek zonder toekomst. Heel Europa wordt één groot museum, recreatiegebied voor de rest van de wereld. Venetië is ons voorland: de stad die eens trots de zeeën beheerste, is door het massatoerisme een dode stad geworden, waar geen gewoon leven meer mogelijk is. Onze economische macht neemt af en onze verdeeldheid doet de rest.

Waar is de kerk in Europa? Pfeijffers roman gloeit van liefde voor de Europese kunst en filosofie, maar de religie ontbreekt. Alleen bij de uitvaart van de oude dame die het hotel haar naam gaf (zij heet ‘Europa’), vervult de kerk nog een rituele rol. Maar ook dan is er een toerist die een foto probeert te maken, de boel omgooit en de aandacht naar zich toe trekt.

Uiteindelijk is Europa’s probleem ook geestelijk van aard. In 1946 schreef Oepke Noordmans al: ‘Wie een naam zoekt voor de nood der wereld kan er thans een vinden: Europa.’ Hij vroeg zich toen al af waar de liefde en vrede zijn gebleven. Waar Jezus is gebleven, die met zijn Geest naar ons werelddeel gekomen is. Was het een schimmenspel toen ‘wij’ Europeanen Paulus riepen: ‘Kom over en help ons?’ Alleen de Geest zelf kan daarop een afdoend antwoord geven. Zeker is dat waar de Geest werkt, Hij harten opent. Europa en het hart van ons Europeanen zijn verbonden. Alleen als de Geest gaat waaien, hebben we toekomst.

Feit en waarheid

Mijn column in De Waarheidsvriend van 14 maart.

Wat is waarheid? De vraag die Pilatus al stelde, blijft ons bezig houden. Ook in een tijdperk post truth (voorbij de waarheid), waarin de beeldvorming belangrijker is dan de waarheid. Er zijn wel fact checkers, die uitzoeken of de cijfers die een politicus gebruikte, wel kloppen en of zijn verhaal wel spoort met de werkelijkheid. Vlak voor de verkiezingen zijn er ‘feiten’ en checks te over. Toch helpt al dat checken van feiten niet echt. De politici die de zaak het meest verdraaien, komen er meestal toch mee weg.

Hoe komt dat? Volgens mij heeft dat te maken met een verschil tussen feiten en waarheid. Feiten op zichzelf zijn nog niet de waarheid. Mensen die feitencheckers van kranten niet geloven, omdat die ook hun belangen hebben, voelen dat misschien wel aan. Feiten vragen altijd om interpretatie, om schikking in een bepaalde orde, een zinvol verband. Feiten vragen om een verhaal dat je erbij vertelt, zoals elke verkoper, manager en dus ook elke politicus weet. Je kunt het niet over feiten hebben zonder interpretatie. Waarheid gaat intussen niet zozeer over de vraag of een enkel feit klopt, maar over het verband tussen de feiten, over het grote verhaal. Daarom kun je de waarheid ook liefhebben en er een vriend van zijn, zoals de lezers van dit blad weten.

In de moderne tijd spreken velen liever over feiten dan over waarheid, want waarheid kun je niet meten en over waarheid kun je geen overeenstemming bereiken, zegt men. Maar er is geen ontkomen aan: feiten zijn namelijk niet los verkrijgbaar. De waarheidsvraag moet op tafel komen.

Hoe nuttig de verheldering van de feiten ook is, de vraag naar de waarheid is er niet mee opgelost. Eigenlijk had Pilatus, met al zijn cynisme, dat wel scherp gezien. Wat hij niet zag, was de Waarheid in eigen persoon, Jezus Christus. Het ene feit van Jezus’ opstanding zet alle feiten in een nieuw licht en een nieuw verband. Sinds Hij opstond, is zelfs het feit van iemands dood niet meer het einde van alles. Gelukkig is dat de waarheid.

Vlees

Mijn column in De Waarheidsvriend vandaag.
Elk jaar organiseert de TUA colleges waarin één thema vanuit verschillende theologische vakgebieden wordt belicht. Dit jaar gingen de zogenaamde integratiecolleges over verantwoordelijkheid. Tijdens de afsluitende forumdiscussie cirkelden de vragen van studenten vooral rondom onze verantwoordelijkheid voor de planeet. Anders gezegd: moet je nu stoppen met vlees eten, of niet? 
Het was op zichzelf een mooi gesprek, en toch bleef ik met een dubbel gevoel achter. Ik begrijp wel dat studenten neigen naar praktische vragen, en natuurlijk zit deze discussie in de lucht, dus moeten we het erover hebben. Ons gedrag, met name in het Westen, put de planeet uit en verandert het klimaat. Het eten van vlees legt een groot beslag op het beschikbare water en leidt tot enorme uitstoot, dus minder vlees eten – of zelfs helemaal stoppen – helpt. Sommige studenten geven het goede voorbeeld door de vegetarische weg op te gaan. En toch. Gaan we er nu toch niet een nieuwe wet van maken?
Mijn onbehagen heeft niet alleen te maken met mijn voorliefde voor gebraden vlees, al zal dat vast ook een rol spelen. Het heeft te maken met de vrijheid in Christus. Paulus heeft zich ervoor ingespannen dat christenen uit de heidenen zich niet hoeven te houden aan de Joodse spijswetten. De vergadering van de apostelen heeft ook zo besloten, volgens Handelingen 15. Daarmee is het christelijk geloof de uitzondering in de religieuze wereld, want elke religie kent geboden, verboden en taboes rondom eten. Vooral het protestantisme heeft zich hiervan vrijgemaakt. De Zwitserse reformatie begon met het demonstratief eten van worst op de eerste zondag van de vastentijd in 1522, als uiting van christelijke vrijheid. Gaan we langzamerhand niet toe naar een nieuwe, seculiere set voedselwetten? Daarbij denk ik niet alleen aan vegetariërs (die hebben mijn sympathie, zeker op de TUA), maar aan de hele hype rondom gezond en verantwoord eten. Die hype krijgt af en toe religieuze trekken.
Hoe vinden we een goede weg tussen verwaarlozing van de planeet en onze gezondheid enerzijds en wettische voedselvoorschriften anderzijds? Ik zie mogelijkheden voor theologisch onderzoek naar de relevantie van oudtestamentische voedselwetten en nieuwtestamentische teksten voor vandaag.

Bevrijding

Mijn column in De Waarheidsvriend van vandaag.
Een van mijn voornemens voor het nieuwe jaar is: meer cd’s kopen. Waarom zou je het jezelf met goede voornemens moeilijk maken? 
Het mooiste dat ik afgelopen tijd hoorde was de cd “Liberation of the gothic” (Bevrijding van de gothiek) van het Antwerpse ensemble Graindelavoix. De artistiek leider, Björn Schmelzer, ziet in de architectuur van de Engelse gothiek een zelfde lijn als in het werk van de kerkmusici John Browne en Thomas Ashwell rond 1500. Met ‘bevrijding’ bedoelt Schmelzer dat de middeleeuwse muziek vol dynamiek, experiment en vrijheid zit en die moet er in nieuwe uitvoeringen uitkomen. Dus is Schmelzer niet zozeer geïnteresseerd in een uitvoering die historisch zo precies mogelijk is. Hij zoekt juist waar het schuurt tussen ons nu en de muziek van toen, een contactpunt dat tegelijk vervreemding oproept. Het resultaat is een polyfonie vol klankkleur, een voortdurende stroom met dissonanten en lijnen die elkaar kruisen en een dans met elkaar aan lijken te gaan. De muziek komt werkelijk tot leven. “Graindelavoix” betekent “Stemkorrels”. Juist waar het korrelig wordt en hyperpersoonlijk, daar wordt de muziek ook universeel. De persoonlijke ervaring is de toegang.
Ik zou een slechte muziekrecensent zijn, want mijn woorden schieten tekort en ik mis de expertise. Dat geeft ook niet. De muziek zette me in beweging, ook mijn denken. Als we eens nu zo met de Bijbel om zouden gaan, op zoek naar de ziel van een tekst? Historische details zijn bijvangst, niet het eigenlijke doel. Zoeken waar het schuurt, waar het niet meer glad is maar korrelig. We zouden er vast levendiger van gaan lezen en preken. Vanuit een persoonlijke ervaring die niet voor de Schrift gaat staan en zo de toegang verspert, maar die juist de Schrift openlegt. Want in de Schrift schuilt een lied en het komt er op aan dat ons leven een variatie wordt op het thema dat er in klinkt. Waar dat gebeurt, wordt er veel meer bevrijd dan alleen de gothiek.
 

Overbodig

Mijn column in De Waarheidsvriend van 20 december 2018.
Onlangs las ik eindelijk de boeken van de bejubelde Israëlische historicus Yuval Noah Harari. Harari werd bekend met Sapiens, waarin hij de geschiedenis van de mensheid beschrijft. Het komt er op neer dat wat de biologie vertelt, de ultieme waarheid over de mens is. De mens onderscheidt zich vooral van de dieren door het vermogen, verhalen te vertellen. Fictie houdt groepen bijeen en maakt dus samenwerking mogelijk. 
In zijn jongste boeken, Homo deus en 21 lessen voor de 21e eeuw, schetst Harari hoe kunstmatige intelligentie en klimaatverandering het menselijk leven compleet zullen veranderen. Hij ziet een bovenklasse ontstaan van mensen die het kunnen betalen om hun lichaam te verbeteren met kunstmatige intelligentie. Aan de andere kant van de tweedeling bevindt zich een onderklasse die het ergst denkbare overkomt. Dat is niet onderdrukking of ondervoeding, maar overbodigheid. Omdat robots steeds meer zullen kunnen, ontstaat er een klasse van mensen die eigenlijk niets meer te doen hebben en niet creatiefs meer kunnen bijdragen. Wat zou er eigenlijk op tegen zijn als robots of supermensen de gewone mensen zouden behandelen zoals wij dieren zoals varkens of vliegen behandelen: weg ermee als ze vervelend zijn, gebruiken als ze nuttig zijn?
Wat mij verbaast, is niet zozeer Harari’s toekomstbeeld, als wel de populariteit en impact van zijn denkbeelden. Harari weigert resoluut alles wat niet strikt biologisch aantoonbaar is, te aanvaarden. Dat staat echter haaks op onze dagelijkse levenservaring en op ons mens-zijn zelf. De complete, rijke levenservaring wordt gereduceerd tot een biologisch-wetenschappelijk perspectief. Wat mij betreft, ligt hier het echte front in de discussie over evolutie: de pretentie van sommige natuurwetenschappers dat de biologie ons de ultieme waarheid over de mens leert. Er is nog zo veel meer.
De werkelijkheid volgens Harari kent geen kerstfeest. Op Kerst blijken wij mensen meer te zijn dan wezens in een strijd om te overleven. God ziet naar mensen om, omdat Hij hen liefheeft. God is mens geworden. Geen kunstmatige intelligentie krijgt dat klein.

Sinterklaas

Mijn column in De Waarheidsvriend van 22 november.
Veel mensen die in God geloven, zien Hem als een soort Sinterklaas: Hij luistert naar je, kent je verlangens en schenkt je wat je nodig hebt. Hij voorziet niet alleen in materiële noden, maar geeft ook een pondje troost en een ons bemoediging voor onderweg. Preken wordt zo snoepjes uitdelen, strooigoed over een gemeente vol zoetekauwen uitstorten. Meestal houden mensen het niet zo lang uit bij een sinterklaasgod, omdat je behoefte aan comfort en luxe net zo goed buiten de kerk gerealiseerd kan worden. Als je verwacht dat God als Sinterklaas opereert, valt het ook vaak tegen: je krijgt nu niet bepaald altijd wat je had verlangd.
Bij mensen die niet langer in God geloven, zie je momenteel het omgekeerde: het Sinterklaasfeest krijgt religieuze trekken. Met een ernst alsof hun heil ervan afhangt, gaan voor- en tegenstanders van Zwarte Piet de strijd vol aan. Voor de een zijn kinderen en hun onschuldige feest heilig, de ander buigt zich voor de godsdienst van de absolute gelijkheid. Het religieuze palet is compleet. Er zijn rituelen voorafgaand aan de jaarlijkse hoogmis, bijeenkomsten waar liederen worden gezongen. Er worden offers gebracht, in de vorm van taakstraffen. Een collecte heeft in no time al meer dan honderdduizend euro opgebracht ter ondersteuning van de ‘martelaren’. De tegenstanders vinden zichzelf juist martelaren, en de rivaliteit jaagt het fanatisme aan. Zwarte Piet brengt tegenwoordig meer mensen in extase dan de Heilige Geest, zo lijkt het.
Wat mij betreft is het tijd voor een radicale scheiding van God en Sinterklaas. Het gaat er niet zozeer om wat wij van God verlangen, maar om wat Hij van ons en voor ons verlangt. En de levende God geeft wel, maar soms is dat heel wat anders dan wat we zochten. Dat is pas echt een geschenk, noem het gerust genade. Je kunt er blij mee zijn als kinderen. Luther omschreef het Evangelie al als “waarvan je zingt en spreekt en vreugdevol bent.” We kunnen wel wat vreugde gebruiken, nu zelfs een kinderfeest een loopgravenoorlog is geworden. 

Moederkerk

Mijn column in De Waarheidsvriend van vandaag.
De afgelopen weken werkte ik in de Johannes à Lascobibliotheek in Emden, gevestigd in de ‘Moederkerk’ van de Nederlandse gereformeerde kerken. Hier werd in 1571 de eerste Nederlandse nationale synode gehouden. Emden was een toevluchtsoord voor Nederlandse gereformeerden. Boven het diakenenportaal is het ‘scheepken Jesu’ afgebeeld met de tekst: “Gods kerk, vervolgd, verdreven, heeft God hier troost gegeven.” 
Intussen is de Grote Kerk tot een ruïne gebombardeerd in de Tweede Wereldoorlog, toen Emden als haven- en industriestad een strategisch doelwit vormde. Om de restanten van de kerk heen is nu de bibliotheek gebouwd in zwart staal en glas. De combinatie is prachtig, maar erediensten worden er niet meer gehouden. Bibliotheek en museum, meer niet.
Voor mij is de Moederkerk een ideale werkplek, niet alleen vanwege faciliteiten of ambiance, maar ook om de symboliek. Ik koos mijn werkplek op de eerste verdieping, in het nieuwe gedeelte maar met zicht op de oude kerk, de ruïne. Zo ziet de Nederlandse kerk eruit: stukgemaakt in de moderniteit, niet meer dan een prachtig museumstuk. Of zal God zijn kerk opnieuw troosten? Durf ik dat te hopen?
Een van de medewerkers van de bibliotheek is net afgestudeerd in Litouwen. Van huis uit nominaal rooms-katholiek, ging ze rond haar twintigste voor het eerst bewust naar een kerk. Het sprak haar aan, ze ging het Nieuwe Testament lezen en is nu heel betrokken. Afgelopen jaar overwoog ze zelfs om non te worden. Daar heeft ze toch maar van afgezien, want het leek haar toch wel zwaar: altijd op dezelfde plek wonen, nooit meer make-up, en andere ongemakken. Ze vond dat in Emden de mis maar weinig werd gevierd. Ik vond het een bijzonder verhaal en dat vertelde ik haar. Zij vond het echter best normaal: in Litouwen gaan steeds meer jongeren serieus geloven. Veel priesters zijn echt cool en weten het geloof dichtbij te brengen.
Zij had natuurlijk gelijk: het christelijk geloof is ook aantrekkelijk voor jongeren: het geeft richting en zin in een verwarrende wereld. Waarom zag ik dat niet? Mijn verbazing getuigde van mijn ongeloof. Wie van ons beiden was er nu echt gereformeerd?

Alle tijd

Passend bij de titel is hier, vrij laat, mijn column uit De Waarheidsvriend van 27 september.
Net nu er een stukje moet komen over rust en balans, heb ik een studieverlof. Geen vergaderingen, geen colleges, de avonden vrij, en alle tijd voor onderzoek. Eindelijk sporen mijn werkdagen met het beeld dat mensen hebben van een hoogleraar: ik lees en ik schrijf. Valt er vanuit deze oase iets zinnigs te melden voor mensen die nauwelijks tijd hebben om deze column te lezen? 
Toch wel. Volgens mij is het idee dat we ons druk voelen omdat we te weinig tijd hebben, onjuist. Seneca zei als dat we geen tijd te kort hebben, maar dat we er te veel van verspillen. Juist als je alle tijd denkt te hebben, blijkt het organiseren van concentratie en aandacht de echte uitdaging. Soms lukt het immers ook zonder tijdsdruk uitstekend om niet bijzonder productief te zijn. Het gaat hetzelfde onrustige gevoel als drukte. Verveling en het gevoel te druk te zijn, lijken dan ook twee kanten van dezelfde medaille zijn: een gebrek aan wat Mihaly Csikszentmihalyi flow noemt. Als je lekker aan het werk bent, ben je er niet mee bezig dat je aan het werk bent. Juist het fladderen van het een naar het ander zorgt dat je beseft dat je aan het werk bent, en dus komt er minder uit je handen.
Het gaat kortom om wat de regel van Benedictus al vereist: leren luisteren naar het appèl dat de situatie op je doet, je roeping, en vervolgens met aandacht doen wat gedaan moet worden. Alles wat het verdient gedaan te worden, verdient het immers om goed gedaan te worden. Maar als we bezig gaan met wat onze aandacht niet verdient, of we doen ons werk half en laten ons afleiden, ontstaat drukte of verveling. Intussen kon onze onrust wel eens voortkomen uit angst voor het einde van onze tijd, de dood. Alle aandacht voor balans ten spijt: wij moeten sterven, onze tijd houdt op. Zelfs eindeloos lijkende studieverloven blijken vaak te kort. Gelukkig zijn onze tijden in Gods hand, die werkelijk alle tijd heeft.